Dove Joden moesten niet alleen een Jodenster dragen, maar waren ook verplicht een band om hun arm te binden. Op die band stond het woord Taub. Ze waren tijdens de Tweede Wereldoorlog extra kwetsbaar voor het geweld van de nazi's. Bijna niemand wist aan hun greep te ontkomen. "Wij willen deze mensen uit de vergetelheid terughalen", zeggen enkele nabestaanden.
Was het voor Joden tijdens de oorlog moeilijk om te ontsnappen aan de jacht die de Duitsers op hen hadden geopend, voor dove Joden was het nagenoeg onmogelijk. Anderen konden nog horen dat er onraad was, maar zij moesten aan de omstandigheden aflezen dat er gevaar dreigde. "Meestal was het dan te laat", zegt Elly Muller-Engelsman, extern bestuurslid van de stichting Dovenshoah.
Bijna niemand van de Joodse doven uit die tijd heeft de oorlog overleefd. In Amsterdam, waar de meeste doven woonden, zijn zeker 900 mannen, vrouwen en kinderen tijdens razzia's opgepakt. Zij werden afgevoerd naar Vught en Westerbork en vandaar op transport gezet naar concentratiekampen als Auschwitz en Dachau. "We weten bijna niets over deze mensen. Aan horenden konden zij zich nauwelijks verstaanbaar maken. Er zijn maar weinig mensen die zich nog iets van hen herinneren”, zegt Elly Muller-Engelsman.
Met onder meer Eduard Leuw (62) en Flip Delmonte (61) vormt Elly Muller-Engelsman een speciale commissie die zich bezighoudt met de holocaust en het lot van de Joodse doven uit Amsterdam. De drie hebben veel gemeen: ze hebben Joodse ouders, ze zijn doof en ze zijn als kind ondergedoken geweest. Na de oorlog keerden ze alle drie terug naar Amsterdam. Zij zijn de initiatiefnemers voor de oprichting van een landelijk herdenkingsmonument voor de in de Tweede Wereldoorlog omgekomen dove Joden. In 2010 is dit monument er gekomen. Het staat in het Hortusplantsoen in Amsterdam. Het Hortusplantsoen bevindt zich tegenover de J.C. Ammanschool, de voormalige dovenschool, waarvandaan dove kinderen en leerkrachten zijn weggevoerd.
Kort na de inval van de Duitse bezetters moesten de Joden een gele ster op hun kleding dragen. Voor dove Joden kwam er een teken bij. Zij werden verplicht om een band om hun arm te dragen waarop kortweg geschreven stond: Taub (= doof). Delmonte: "Ik weet dat ooit iemand een Duitser de vraag stelde waarom hij zo'n band moest dragen. 'Dan weet ik als ik moet schieten, dat ik jou niet hoef te waarschuwen', kreeg hij als antwoord."
Dove Joden liepen bij razzia's dubbel gevaar. "Zij hoorden niemand alarm slaan, zij hoorden geen geweld in de straat. Zij hadden het niet in de gaten als er Duitse vrachtwagens aankwamen. Zo was er een doof echtpaar dat 's ochtends bij de Joodse buren aanklopte, maar niemand in de deuropening zag verschijnen. De hele familie was weg. Midden in de nacht afgevoerd. Het echtpaar had er niets van meegekregen."
Gaskamers
Doven die werden opgepakt, moeten voortdurend last hebben gehad van informatieachterstand. Leuw: "Voor horenden was de situatie na een razzia uiterst onzeker. Voor doven zal de toestand nóg moeilijker zijn geweest, helemaal als zij mensen waren kwijtgeraakt die gewend waren om met hen te communiceren. Wie konden zij om raad vragen?"
Zonder hulp van anderen was het voor dove Joden vrijwel onmogelijk de Duitse kampen te overleven. Zij die de dovenband om de arm hadden, werden bij aankomst onmiddellijk uit de groep gehaald en naar de gaskamers gestuurd.
Werden horende gevangenen slechts spaarzaam geïnformeerd over wat de Duitsers met hen van plan waren, doven moesten er vrijwel altijd naar gissen. Zo weet Muller dat haar dove, Joodse oom werd opgepakt en in Westerbork terechtkwam. "Op het moment dat hij naar Auschwitz moest, kon hij vrijkomen. Op één voorwaarde. Hij stemde ermee in, maar pas later begreep hij wat die voorwaarde inhield: castratie. Je kunt je indenken dat mensen zich in zulke omstandigheden echt in de war voelen."