De vergissingsbombardementen op Rotterdam en Nijmegen zijn twee voorbeelden uit vele in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Telkens was er sprake van een doelwit dat werd gemist zoals het geval was in Rotterdam of van een plek dat naar later bleek onterecht als doelwit was gekozen. Twee andere voorbeelden:
- Op 6 oktober 1944 voerden Geallieerde vliegtuigen een bombardement uit op Hengelo. Een rangeerterrein en treinstation waren het doelwit van de bommenwerpers. Terwijl het treinstation overeind bleef staan, richtten de bommen in de binnenstad grote vernielingen aan doodden veel burgers. Om het station alsnog te vernietigen, voerden de Geallieerden de volgende dag een nieuwe aanval uit. Ook toen werd enorm veel schade aangericht in de binnnenstad en vielen er vele burgerdoden. Tijdens beide bombardementen samen waren het er ruim honderd.
- Op 17 juli 1943 vielen er ruim 200 doden toen Amerikaanse toestellen probeerden de Fokkerfabrieken in Amsterdam-Noord te raken. In plaats daarvan kwamen de bommen terecht op woonwijken, een klooster en een kerk. Net als bij het Geallieerde bombardement op Nijmegen speelde de onervarenheid van de vliegers een ongunstige rol. Geen enkele bom raakte de fabrieken zelf. Acht dagen later slaagden de Engelsen er wel in om de Fokkerfabrieken zwaar te beschadigen.
Al deze incidenten konden gebeuren omdat planners en uitvoerders van luchtaanvallen aangewezen waren op luchtfotografie, navigatie met behulp van radiozenders en kompassen, landkaarten en bij de aanvallen zelf op goed zicht onderweg en op het gekozen doelwit en de omgeving ervan. Dat laatste ontbrak soms min of meer. Daar kwam nog bij dat er in Nederland ’s nachts op last van het Duitse bestuur buiten geen verlichting te zien mocht zijn van wegvoertuigen, straatlantaarns en vanuit woningen en andere gebouwen. Zo wilden de bestuurders voorkomen dat Geallieerde piloten die ’s nachts over Nederland vlogen hun weg naar hun doelwitten konden vinden aan de hand van plekken war veel verlichting te zien was zoals steden en autowegen. Zelfs bij goed zicht kan een object aangezien worden als het beoogde doelwit terwijl dat doelwit zelf ergens ander ligt.
Ook soldaten en hun uitrusting konden tijdens de Tweede Wereldoorlog onbedoeld doelwit worden van militairen van hun eigen partij. Dan is er sprake van friendly fire. Een voorbeeld hiervan is de landing op het eiland Kiska door Canadezen en Amerikanen in augustus 1943. Bij dit eiland ten westen van Alaska kwamen in twee dagen tijd 24 soldaten om het leven en raakten 71 vermist. Kort daarop ontdekte men dat de Japanners het eiland hadden verlaten voordat de Geallieerde soldaten daar aan land aren gekomen. Alle slachtoffers bleken te zijn beschoten door hun medesoldaten.