Volgens de Verenigde Naties staan er in het bedrijfsleven weinig vrouwen aan de top. Bij slechts een handvol van de vijfhonderd grootste bedrijven ter wereld staat een vrouw aan het roer. Toen Ban Ki-moon secretaris-generaal van de VN was (hij bekleedde die functie van 2007 tot 2016), zei hij dat er nog veel moet worden gedaan om iets te doen aan ongelijkheid tussen vrouwen en mannen. Zo worden vrouwen nog steeds vaak minder betaald dan mannen voor hetzelfde werk.
Wel wordt die ongelijkheid kleiner. Enkele voorbeelden uit Noorwegen.
In dat land is al vele jaren lang ruim de helft van alle studenten op hogescholen en universiteiten vrouw. Ook zijn er veel meer hoogopgeleide vrouwen dan mannen. Maar aanvankelijk was een hoge opleiding voor vrouwen geen garantie dat ze een topfunctie kunnen krijgen in het bedrijfsleven. Zo was maar één op de twaalf leden van de Raden van Bestuur van naamloze vennootschappen vrouw. Deze leden worden door aandeelhouders en werknemers gekozen als vertegenwoordigers in Raden van Bestuur van bedrijven. Daar ging de Noorse regering iets aan doen.
Bij wet bepaalde de regering dat in de directies van overheidsbedrijven beide geslachten met minimaal 40% vertegenwoordigd zijn. Dat doel werd ook behaald. Maar bij particuliere bedrijven veranderde er wat dat betreft nog weinig. Daarom besloot de regering dat Raden van Bestuur in deze bedrijven meer vrouwen moesten krijgen, en wel door een vrouwenquotum in te voeren voor deze raden. Dat wil zeggen dat elke raad een minimaal percentage vrouwen als lid moest hebben.
In Nederland is het percentage vrouwen in leidinggevende functies laag. Ondanks dat het opleidingsniveau van vrouwen allang even hoog is als dat van mannen en het aantal vrouwelijke studenten zelfs iets hoger is dan het aantal mannelijke, weerspiegelt zich deze emancipatie nog niet op de arbeidsmarkt.
In managementfuncties in hogere en wetenschappelijke beroepen is een minderheid vrouw. Slechts enkele procenten van alle topfuncties worden door vrouwen bekleed, ver onder het Europees gemiddelde.
Wordt het dus ook in Nederland tijd voor vrouwenquota? Niet iedereen zit er op te wachten. Prof. dr. Barbara Baarsma (rechts) bijvoorbeeld niet.
Ze was directeur van de SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam, toen ze in een interview met NRC-Handelsblad in 2009 zei:
"Net als je denkt dat het voorbij is, duikt ie weer op: de roep om een wettelijk quotum voor vrouwen aan de top. Volgens het Quota-Manifest zouden bedrijven en publieke organisaties verplicht moeten worden om 40 procent vrouwen in hun raden van commissarissen en hun raden van bestuur te benoemen. Eerder werd deze wens uitgesproken door PvdA en FNV.
Een wettelijk quotum voor vrouwen aan de top is paternalisme ten top en levert geen topvrouwen op. Nederlandse vrouwen werken in deeltijd. Gratis kinderopvang, een Taskforce ‘Vrouwen naar de top’ of een Taskforce ‘Deeltijd Plus’ – het zal niet helpen vrouwen voltijds aan de slag te krijgen."
Verder was ze van mening dat als "vrouwen niet voltijds willen werken,” dat hun eigen individuele keuze is. “Het is pas problematisch als ze wel voltijds zouden willen werken, maar er een barrière is – het ‘glazen plafond’ – die hen daarvan weerhoudt. Uit SCP-onderzoek uit 2008 blijkt dat culturele opvattingen bepalen dat de ideale arbeidsduur voor vrouwen met kinderen ongeveer 20 uur is.
Als er al een glazen plafond is, dan ligt dat breed in de maatschappij, maar niet in de bedrijven".
Naar: ‘Quotum voor topvrouwen is volstrekt onnodig’ in NRC-Handelsblad van 30 september 2009 en op https://www.nrc.nl/nieuws/2009/09/30/quotum-voor-topvrouwen-is-volstrekt-onnodig-11790144-a463467