Van microkredieten of microfinanciering, als middel om armoede te bestrijden, hebben veel mensen hoge verwachtingen. In deze les zien de leerlingen hoe deze kleinschalige financiële dienstverlening werkt, wie er behalve de mensen, die microkredieten krijgen, nog meer profiteren van deze dienstverlening, en ook of deze voorziening de hooggestemde verwachtingen waarmaakt.
Plan van aanpak:
Voor deze les trekt u één uur uit.
Tip: Kijk voor u met de les begint naar de SchoolTV-flim ‘Microkredieten’ op https://schooltv.nl/video/economie-voor-het-vmbo-afl3-microkredieten/ .
In deze film wordt in kort bestek uitgelegd hoe microkredieten werken als financiële dienstverlening, en wat het belang ervan is voor de lokale economie in ontwikkelingslanden. Deze film is als bron in de les verwerkt.
U laat de leerlingen de YouTube-video over Hans Rsling en de bron ‘Wat zijn microkredieten’ individueel lezen. Trek hier 15 minuten voor uit.
Daarna verdeelt u de leerlingen in zes groepen die samen een boekje over microkredieten te schrijven. Voor deze activiteit trekt u de rest van de tijd uit.
Een van de groepen raadpleegt de bron ‘Hoe werkt microkrediet?’ Deze bron bestaat uit vijf fragmenten uit een SchoolTV-video over dit onderwerp.
De groep maakt een samenvatting van wat er in de fragmenten wordt verteld. Dat wordt het eerste hoofdstuk van het boek. Hierbij vermelden ze ook waarom de Verenigde Naties veel belang hechten aan de bestrijding van armoede en aan microkredieten als instrument om die armoede te verminderen. Dat kunnen ze vinden in de bron ‘Wat doen de VN?’.
De andere groepen kiezen elk een van de filmbronnen uit die in de les zijn opgenomen. Let er wel op dat niet twee of meer groepen dezelfde bron gebruiken.
Elke groep schrijft aan de hand van de gekozen bron een hoofdstuk voor het boek. Hierbij dient te worden vermeld of de persoon of personen uit de armoede zijn gekomen, dankzij het microkrediet dat ze hebben gekregen, en waarom dat al of niet is gebeurd. Als iedereen klaar is, kijkt u de hoofdstukken na en bundelt u ze in het boek.
Ter afsluiting houdt u met de leerlingen een bespreking van enkele minuten rond de vraag of microkredieten in de praktijk ervoor zorgen dat welvaart, zoals Rosling die omschrijft, toeneemt. Van dit gesprek maakt u een verslag. Dat wordt het afsluitende hoofdstuk van het boek.
Uitwerking:
Video: ‘Wie profiteert?’
Banken verstrekken microkredieten niet uitsluitend om humanitaire redenen. Ze willen er ook aan verdienen, ook al lopen ze een aanzienlijk risico dat klanten hun leningen met de rente erbij niet helemaal af kunnen lossen. Daarom betalen klanten een hoge rente over hun kleine leningen.
Video: ‘Microkrediet in India’
Deze vrouw kocht met behulp van een microkrediet een koe, om de melk die het dier levert, te kunnen verkopen. De koe ging echter dood, voordat die melk kon geven en bovendien moest de vrouw veel geld bijeen zien te krijgen voor de bruidsschat voor een van haar dochters, die ging trouwen. En dat terwijl ze ook niet meer in aanmerking komt voor een nieuw microkrediet.
Video: ‘Rijstboer in Suriname’
Deze landbouwer kampt met het probleem dat de rijst die hij oogst, weinig oplevert, omdat de prijs van rijst op de markt laag is. Bovendien is hij veel geld kwijt aan kunstmest en bestrijdingsmiddelen.
Video: ‘Linda Flores uit Nicaragua’
Lida Flores weet met een microkrediet een goed lopend familiebedrijf op te zetten. Die lening heeft ze kunnen afbetalen en ook daarna heeft ze met het aflossen van nieuwe leningen geen probleem gehad. Wel moesten twee van haar kinderen tijdelijk van school om mee te helpen met het bedrijf.
Video: ‘Het verhaal van Sundari’
Dankzij microkredieten is Sundari niet langer aangewezen op woekeraars om geld te lenen. Ze maakt deel uit van een groep vrouwen die met microkredieten aan de slag zijn gegaan als ondernemer.
Uit de video's over personen die microkredieten hebben gekregen, blijkt dus dat deze voorziening mensen niet altijd uit de armoede helpt of houdt.
Eindtermen voor HAVO:
Domein B: Concept schaarste (SE)
De kandidaat kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het maken van keuzes.
Domein H: Concept welvaart en groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.
H2 Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
2.1 economische structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren;
2.2 het steeds groter wordende belang van menselijk kapitaal en technologische ontwikkeling als determinanten van economische groei en van groei van de arbeidsproductiviteit;
2.3 het bestaan van productiviteitsverschillen tussen landen;
2.4 convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het BBP;
2.5 een classificatie van verschillende inkomenscategorieën alsmede ontwikkelingen in de categoriale inkomensverdeling.
Eindtermen voor VWO:
Domein H: Concept Welvaart en Groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.
H2: Het meten en verdelen van de welvaart
De kandidaat kan in contexten herkennen, beschrijven en analyseren
2.1 De relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
- bruto toegevoegde waarde
- netto toegevoegde waarde
- afschrijvingen
2.3 De relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto)
2.4 De omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf, rekening houdend met;
- nominaal en reëel
- eng versus ruim welvaartsbegrip
- welvaartsbegrip per capita
- de rol en omvang van de informele sector
- Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten)
H3: Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren arbeid , natuur, kapitaal, ondernemerschap en de relatie tussen de zowel de kwantitatieve als kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren (aanbodfactoren),
3.2 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit bepalen, zoals:
- scholing
- knowhow / ervaring
- gezondheid
- specialisatie
3.3 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor arbeid bepalen, zoals:
- arbeidstijd en deeltijdwerk
- personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren
- arbeidsparticipatie
- vergrijzing
- wig
- (potentiële) beroepsbevolking
- leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd
- loonkosten per eenheid product
3.5 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals;
- investeringen (uitbreiding- en/of vervangingsinvesteringen)
- investeringsklimaat
- stimuleringsmaatregelen