Kinderarbeid - voor de docent: info


Hoe kan er een einde komen aan kinderarbeid? Gaat dat vanzelf als de economie maar groeit en de lonen van arbeiders stijgen? Of moeten regeringen er altijd aan bijdragen met wetten tegen kinderarbeid en met wetten die zorgen voor meer toegang van kinderen tot onderwijs en moeten zij zorgen voor adequate handhaving van die wetten?

Vast staat dat kinderarbeid simpelweg verbieden niet voldoende is om het uit te bannen. Het hangt af van hoe goed je een dergelijk verbod kunt handhaven. Ook is kinderarbeid altijd het gevolg van armoede en zorgt het ervoor dat armoede van ouders op kinderen wordt overgedragen.

Bovendien is het maar de vraag of kinderarbeid altijd erg is, zolang het niet te veel ten koste gaat van de mogelijkheid om naar school gaan.

Plan van aanpak:
Voor deze les trekt u 2 lesuren uit. Eerst laat u de leerlingen de bron ‘Marktprijs’ lezen en de video van SchoolTV bekijken en de bron ‘Wat doen de VN?' individueel lezen. Trek er 15 minuten voor uit.

Daarna laat u de leerlingen twee groepen maken. Die gaan aan de slag met de volgende stelling: ‘Nationale overheden moeten wereldwijd het voortouw houden om een einde te maken aan kinderarbeid’.

  • Groep A verzamelt aan de hand van de overige bronnen in de les argumenten om deze stelling te verdedigen.
  • Groep B verzamelt argumenten om deze stelling aan te vechten.

Voor deze bronnenstudie trekt u 45 minuten uit. Vertel de leerlingen dat ze het beste het leeswerk onder elkaar kunnen verdelen.

Daarna wijst iedere groep een vertegenwoordiger aan om meet te doen aan een paneldiscussie over de stelling. In deze discussie proberen de panelleden elkaar van elkaars standpunt te overtuigen. Daar geeft u ze 10 minuten de tijd voor.

U sluit de les af met een klassengesprek waar u de rest van de tijd voor inruimt. Hierin vraagt u de leerlingen wie van de twee panelleden zijn of haar standpunt het best heeft verdedigd.

Uitwerking:
Economische groei en de stijging van salarissen dragen bij aan het verdwijnen van kinderarbeid, als de groei zich vertaalt in een stijging van de welvaart onder de gehele bevolking. In de praktijk is dat niet altijd het geval. Ook kan economische groei op korte tijd zelfs tot meer kinderarbeid leiden, voordat er sprake is van een afname. Bovendien gaat economische groei niet aan een stuk door, maar wordt die afgewisseld door perioden van krimp, met minder welvaart en ook met een toename van armoede tot gevolg.

De wereldwijde uitbraak van Covid-19 dat door het virus SARS-CoV-2 wordt verwekt is voor de regering van vrijwel elk land aanleiding geweest tot tijdelijke sluiting van alle scholen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. In India heeft dat ertoe geleid dat meer kinderen moesten gaan werken.

Verder is kinderarbeid in landen die nu welvarend zijn, door de economische ontwikkelingen niet helemaal verdwenen. Ook wetten tegen kinderarbeid en inzake leerplicht en de handhaving ervan hebben daaraan bijgedragen. Waar dergelijke wetten niet goed worden gehandhaafd, is er nog steeds kinderarbeid.

Ten slotte is het essentieel dat kinderen naar school kunnen en omdat ze leren omgaan met elkaar en samen dingen doen. Online-onderwijs en onderwijs op televisie kunnen in dit opzicht niet op tegen schoolbezoek. Dat hebben leerlingen wereldwijd aan den lijve ondervonden tijdens lockdowns. Ook alle deskundigen zijn het erover eens dat de schoolklas en het schoolplein voor zoveel mogelijk kinderen een deel van hun leven moeten zijn.

Dat neemt niet weg dat werken voor kinderen, mits buiten schooltijd, niet louter een negatieve kant heeft. Ook op een werkplek leren ze met andere mensen omgaan, en niet alleen met leeftijdgenoten, zoals op school. Bovendien is het in sommige landen noodzaak om te werken. Daar werken kinderen om geld te verdienen voor hun familie. Om die reden is een totaalverbod op kinderarbeid, zoals in Peru is ingevoerd een ramp voor werkende kinderen en hun familieleden.

Eindtermen voor HAVO:
Domein H: Concept welvaart en groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

H2 Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
2.1 economische structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren;
2.2 het steeds groter wordende belang van menselijk kapitaal en technologische ontwikkeling als determinanten van economische groei en van groei van de arbeidsproductiviteit;
2.3 het bestaan van productiviteitsverschillen tussen landen;
2.4 convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het BBP;
2.5 een classificatie van verschillende inkomenscategorieën alsmede ontwikkelingen in de categoriale inkomensverdeling.

Eindtermen voor VWO:
Domein H: Concept Welvaart en Groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

H2: Het meten en verdelen van de welvaart
De kandidaat kan in contexten herkennen, beschrijven en analyseren
2.1 De relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
- bruto toegevoegde waarde
- netto toegevoegde waarde
- afschrijvingen
2.2 De vorming van het BBP (Bruto Binnenlands Product) en NBP (Netto Binnenlands Product) waarbij de volgende methoden kunnen worden onderscheiden:
- de objectieve methode,
- de bestedingsmethode
- subjectieve methode
2.3 De relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto)
2.4 De omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf, rekening houdend met;
- nominaal en reëel
- eng versus ruim welvaartsbegrip
- welvaartsbegrip per capita
- de rol en omvang van de informele sector
- Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten)

H3: Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren arbeid , natuur, kapitaal, ondernemerschap en de relatie tussen de zowel de kwantitatieve als kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren (aanbodfactoren),
3.2 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit bepalen, zoals:
- scholing
- knowhow / ervaring
- gezondheid
- specialisatie
3.3 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor arbeid bepalen, zoals:
- arbeidstijd en deeltijdwerk
- personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren
- arbeidsparticipatie
- vergrijzing
- wig
- (potentiële) beroepsbevolking
- leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd
- loonkosten per eenheid product
3.4 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor kapitaal en/of productiviteit bepalen, zoals:
- onderzoek en ontwikkeling
- internationalisering
- creatieve destructie en (duurzame) innovatie
3.5 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals;
- investeringen (uitbreiding- en/of vervangingsinvesteringen)
- investeringsklimaat
- stimuleringsmaatregelen


verwante lessen

Login Form