De smartphone, de kleren en talloze andere producten die je online of in een winkel koopt, zijn meestal vanuit andere delen van de wereld aangevoerd. Vaak zijn ze minder dan een etmaal onderweg geweest. Meestal zijn ze betaalbaar, mede omdat het vervoer ervan weinig kost. Ook mensen reizen vaak en over grote afstanden, als toerist of voor zaken. Zelfs een reis van Nederland naar Australië of Nieuw-Zeeland duurt slechts iets meer dan een etmaal.
Grote banken en andere bedrijven hebben in talloze steden overal ter wereld vestigingen. In de meeste landen kun je met je bankpas of creditcard je aankopen betalen. Veel landen in Europa hebben dezelfde valuta als in Nederland, de euro.
Dit alles is kenmerkend voor een wereld waarin vrijwel elk land een vrije markteconomie heeft en handel drijft met veel andere landen, waardoor mensen, bedrijven en landen op allerlei manieren met elkaar verweven zijn geraakt en dus afhankelijk van elkaar zijn geworden. Die toenemende verwevenheid heet globalisering.
Vaak hoor je zeggen: "Globalisering brengt meer welvaart en welzijn voor iedereen". Daar zorgt de vrije markt wel voor. Laat die ongestoord zijn gang gaan, dan komt er vanzelf een einde aan armoede en gebrek. Globalisering is dus een zegen. Anderen wijzen erop dat globalisering ook een vloek is. Die geloven niet dat de vrije markt de belofte van welvaart en welzijn voor iedereen kan inlossen.
Voor beide standpunten zijn argumenten aan te voeren. Welke dat zijn, dat ga je na in de bronnen die in de les zijn opgenomen.
Daarna ga je na hoe globalisering moet worden aangepast om alsnog de belofte te kunnen inlossen dat iedereen er qua welvaart en welzijn op vooruit gaat.
Voor deze opdracht krijg je 2 lesuren de tijd.
Kijk eerst naar de video. Lees dan de bronnen ‘Adam Smith’ en ‘Wat doen WTO en VN?’. Dat doe je in je eentje en je krijgt er 20 minuten de tijd voor.
Daarna zoek je samen met drie klasgenoten in de andere bronnen argumenten voor of tegen de stelling dat globalisering uiteindelijk voor iedereen meer welvaart en welzijn zal brengen. Je krijgt er zo'n 45 minuten de tijd voor. Let op: verdeel het leeswerk onder elkaar
Ten slotte houden jullie een klassengesprek om na te gaan wat er moet gebeuren om van globalisering voor iedereen een zegen te maken. Voor dit klassengesprek ruim je de rest van de tijd in.
Waardoor begon in 2008 de kredietcrisis en hoe probeert men een herhaling ervan te voorkomen? Bekijk voor het antwoord de YouTube-video ‘Tien jaar crisis: kan het weer gebeuren?’:
Globalisering was er al tijdens de Industriële Revolutie, omdat bedrijven grondstoffen nodig hadden die vaak uit andere delen van de wereld moesten worden gehaald. Ondernemingen vonden naast de binnenlandse markt ook buitenlandse afzetmarkten voor hun producten. Die globalisering ging met horten en stoten door, totdat er rond 1980 een grote versnelling in optrad. Dat was het gevolg van vrijmaking van de internationale handel en van het stimuleren van de vrije markt en door deregulering en privatisering van staatsbedrijven door regeringen die geloofden dat dit dé manier was om de welvaart in hun land te bevorderen.
Ronald Reagan en Margaret Thatcher waren als regeringsleiders in de jaren ’80 belangrijke gangmakers in de vrijmaking
van de wereldmarkt en het verkleinen van de rol van de overheid in de economie.
Die regeringsleiders leken hun gelijk te halen, nadat in 1989 in een aantal Oost-Europese landen een communistisch regiem met een staatsgeleide economie plaatsmaakte voor een democratisch bestuur dat een vrijemarkteconomie invoerde. Nadat in 1991 de Sovjet-Unie met haar staatsgeleide economie was opgeheven, deed ook in de landen, die deel uitgemaakt hadden van de Sovjet-Unie, de vrijemarkteconomie zijn intrede. En inderdaad, in al die landen nam de welvaart toe en ontstond er een welvarende middenklasse. Ook gingen westerse multinationale ondernemingen zaken doen in die landen of openden er nieuwe vestigingen. Toen ontstond de idee dat de vrije markteconomie en een democratisch bestel voortaan overal in de wereld de norm zouden zijn. Ook raakte men ervan overtuigd dat voortgaande globalisering meer welvaart en welzijn zal brengen voor iedereen.
Dit geloof is gebaseerd op de stelling van de Schotse moraalfilosoof en grondlegger van de moderne economie Adam Smith (1723-1790) dat als je de wereldmarkt zich laat ontplooien volgens de principes van de vrije markt, je het best mogelijke resultaat krijgt. Dat wil zeggen: meer welvaart en welzijn voor iedereen. Daar kan de vrije markt alleen maar voor zorgen, als de staat bij machte is, het eigenbelang dat iedereen nastreeft, te reguleren en te in te perken. Met deze overtuiging legde Smith de basis voor het klassiek liberalisme met zijn laissez-faire-kapitalisme dat tot de geglobaliseerde wereld heeft geleid die we nu kennen.
Zie ook de YouTube-video:
En kijk naar de tekst ‘Comparatief voordeel' op http://nl.wikipedia.org/wiki/Comparatief_voordeel.
De kredietcrisis (zoals die ook in de bron: video naar voren kwam) deed deskundigen en politici kritisch kijken naar het laissez-faire-kapitalisme van de jaren ’80 en daarna. Kritische kanttekeningen bij dit idee:
- “We maken nu het einde mee van het Gucci-kapitalisme. Een periode waarin de markt, zelfregulering, eigenbelang, hebzucht en consumentisme de boventoon voerden.”
Noreena Hertz, Brits econoom (zie haar foto rechts) - “De crisis is meer een morele dan een financiële crisis. [Het debat moet niet alleen gaan over strengere regulering en toezicht, maar] “minstens zozeer over de balans tussen meer en genoeg, tussen duurzaamheid en snel gewin, tussen korte en lange termijn, tussen matiging en hebzucht.”
Uitspraak van Wouter Bos in 2010, toen hij minister van Financiën was in het kabinet Balkenende-IV. - “Onze manier van leven is niet houdbaar. We hebben niet alleen een financiële en economische crisis, maar ook een klimaatcrisis, een watercrisis, een energiecrisis en een voedselcrisis.”
Dat zei Herman Wijffels, voormalig Rabo-bestuursvoorzitter tijdens een symposium in 2009 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Hij voegde eraan toe dat naarmate de wereldbevolking in aantal verder stijgt, de problemen alleen maar zullen toenemen. Er moet dringend een nieuwe vorm van 'global governance' worden ontwikkeld om dat te voorkomen. - “De bijeenkomst van de Groep van twintig grootste economieën (de G-20) die in Londen wordt gehouden, is een belangrijke stap in de goede richting. Het besef begint door te dringen dat we alleen door intensieve wereldwijde samenwerking uit deze crisis kunnen komen. De globalisering wordt nu vaak gezien als de oorzaak van de crisis, maar we moeten niet vergeten dat diezelfde globalisering ons heel veel welvaart heeft gebracht, ook in de arme landen.”
Dat zei een internationaal werkende ondernemer in de aanloop naar de G20-top die in 2009 in Londen werd gehouden. Hij zei ook te onderkennen dat een grotere rol van de overheid in de economie nodig is om uit de crisis te komen, maar dat hij tegelijkertijd bang was voor een overreactie. Hij vreesde dat de overheid de ruimte van de markt te veel gaat inperken, waardoor dynamiek en innovatieve kracht worden geremd.
Behalve de uitspraak van Bos zijn deze uitspraken ontleend aan een artikel uit Het Financieële Dagblad van 28 maart 2009.
Virologen als Ab Osterhaus en andere medische deskundigen hadden er al jarenlang voor gewaarschuwd. De wereld heeft regelmatig te maken gehad met een pandemie, een wereldwijde epidemie. Als voorbeeld hiervan noemden ze dan de Spaanse Griep van 1918-1920. Het was een kwestie van tijd voordat zoiets weer zou gebeuren. Bovendien zou de besmettelijke ziekteverwekker die de volgende pandemie veroorzaakt, zich dankzij de globalisering sneller over de wereld verspreiden dan alle ziekteverwekkers die voor eerdere pandemieën hadden gezorgd. En dan vooral dankzij de grote omvang die het internationale personenverkeer sindsdien heeft aangenomen.
In november 2019 begon in Wuhan, een stad in China, een uitbraak van een griepachtige ziekte die bij sommige mensen gepaard ging met onder meer een longontsteking, soms met dodelijke afloop.
Het duurde daarna tot in januari 2020, voordat duidelijk werd dat die ziekte wordt verwekt door een niet eerder bekend virus dat makkelijk van mens op mens kan worden overgedragen, ook door mensen die besmet zijn, maar er (nog) niet ziek van zijn geworden. Het virus kreeg de naam SARS-CoV-2 en de ziekteverschijnselen die het verwekt de naam Covid-19.
Tot dan toe reisden mensen van overal in China en vanuit het buitenland naar Wuhan en verlieten de stad weer. Enkelen van hen raakten besmet door het virus en namen het mee de stad uit. Ook besmette inwoners van de stad brachten al reizende het virus naar andere delen van China en naar het buitenland, bijvoorbeeld naar Singapore, Zuid-Korea en Duitsland. Vervolgens reisden besmette mensen uit die landen naar weer andere landen en staken daar andere mensen aan. In april was er bijna geen land ter wereld meer te vinden waar het virus nog bij niemand was aangetroffen. Toen was de plaatselijke uitbraak binnen vijf maanden een pandemie geworden.
In China kreeg men het virus in maart 2020 onder controle door een wekenlange lockdown in Wuhan en wijde omgeving en door andere strenge quarantainemaatregelen. Sindsdien zijn er maar weinig Chinezen besmet geweest met SARS-CoV-2. De maatregelen veroorzaakten een korte en ondiepe recessie in de Chinese economie.
Elders bleef het virus om zich heen grijpen. Vooral tussen februari en april 2020 liep het aantal besmettingen, en sterfgevallen door het virus snel op, en dan vooral in Europa, de Verenigde Staten en Latijns-Amerika.
In elk land waar mensen met het virus besmet raakten, ging op last van de overheid de economie min of meer op slot. Ook sloten steeds meer landen hun grenzen min of meer voor het internationaal personenverkeer en legden soms ook beperkingen op bij reizen binnen het land. Zo kwam het passagiersvervoer per vliegtuig wereldwijd bijna tot stilstand. Al deze quarantainemaatregelen deden de wereldeconomie in een recessie belanden die even diep was als die door de kredietcrisis.
In Nederland, de Verenigde Staten en de meeste andere landen maakte de regering grote bedragen aan vrij om bedrijven door deze recessie heen te helpen, bijvoorbeeld via subsidies voor salarissen van personeel dat tijdelijk zonder werk thuis zat. De idee van Adam Smith, dat de vrije markt voornamelijk in zijn eentje kan zorgen voor gezonde economie, heeft dus tijdelijk afgedaan.
In mei en juni bleken de maatregelen te helpen tegen verdere verspreiding van het virus en werden ze versoepeld of beëindigd. Hierdoor herstelde de economie in de meeste landen zich. Maar toen na juli het virus zich weer sneller ging verspreiden, ging onder meer in een groot aantal Europese landen de economie weer min of meer op slot. Dat had een nieuwe wereldwijde recessie tot gevolg. Om die reden en omdat het bedrijfsleven nog niet volledig hersteld was van de eerste recessie, bleven regeringen bedrijven in nood financieel steunen.
Deskundigen verwachten dat ook aan deze recessie een einde komt, zeker nu steeds meer mensen gevaccineerd zijn tegen SARS-CoV-2 en de pandemie daarmee een halt lijkt te toegeroepen. Of dan het vertrouwen in het gedachtengoed van Smith helemaal terug zal keren, zal de tijd leren.
Evert Nieuwenhuis: De Grote Globaliseringsgids (Van Gennep, 2005)
"In 1999 zette ik in Afrika mijn eerste schreden op het journalistieke pad. Ik was net afgestudeerd en wilde zien, horen, ruiken en voelen hoe een grote meerderheid van de wereldbevolking leeft: in armoede. Na een half jaar met pen en notitieblok door Afrika gezworven te hebben, keerde ik met veel indrukken en nog meer vragen terug. Vooral die ene vraag bleef onbeantwoord: hoe moeten we armoede bestrijden?
De sombere cijfers en felle aanklachten van hulporganisaties en anders-globalisten zijn indrukwekkend, maar liberale economen stellen dat de afgelopen 20 jaar de armoede juist spectaculair is gedaald. Het percentage van de wereldbevolking dat van minder dan een dollar per dag moet leven, is volgens hen gehalveerd naar 21 procent. Vooral de ontwikkelingslanden zouden worden opgestoten in de vaart der volkeren: sinds 1970 steeg de gemiddelde levensverwachting er van 55 naar 64 jaar, daalde de kindersterfte met 20 procent, liep het analfabetisme in rap tempo terug en zakte het percentage ondervoede mensen van 35 naar 17 procent. En niet te vergeten: er leven meer mensen dan ooit in een democratie. Mijn zoektocht leverde dus geen eenduidig, overzichtelijk antwoord op.
Eén ding was me wel duidelijk geworden: het codewoord is globalisering, het proces waardoor mensen wereldwijd in toenemende mate van elkaar afhankelijk zijn.
Eric van Damme, Universiteit van Tilburg
Ongelijkheid is een ding, maar wat is de relatie met globalisering? De anti-globalisten verzetten zich tegen een groot aantal dingen en het is niet altijd duidelijk wat ze bedoelen. Voor een econoom is het begrip globalisering helder: het betekent vrij verkeer van goederen, geld, mensen en ideeën. De wereld is nog lang geen ’global village’: we beschermen onze landbouw tegen importen uit de derde wereld en van vrij verkeer van mensen moeten we al helemaal niets hebben.
Volgens schattingen van economen van het Tinbergen Instituut zou handelsliberalisering ontwikkelingslanden ongeveer drie keer zoveel opleveren als ze nu jaarlijks aan ontwikkelingshulp krijgen.
Economen betogen dat bij vrij verkeer iedereen er in welvaart op vooruit kan gaan en dat meer globalisering dus beter is dan minder. Een recente studie van Kevin O’Rourke van Trinity College, Dublin, documenteert het wereldintegratieproces gedurende de laatste 200 jaar. Hij laat zien dat de wereld 100 jaar geleden meer geïntegreerd was dan nu. Toen werden in het bijzonder migratiestromen minder belemmerd; zo verhuisden een eeuw geleden jaarlijks 1 miljoen Europeanen van hier naar de Nieuwe Wereld.
O’Rourke concludeert dat er geen bewijs is voor de stelling dat globalisering de ongelijkheid versterkt. Integendeel, de meeste landen die zich opengesteld hebben voor de wereld zijn er in geslaagd zich naar boven op te werken, terwijl landen die zich afgesloten hebben verder achtergebleven zijn. In tegenstelling tot wat anti- globalisten menen, is het waarschijnlijk dat arme landen juist arm zijn, omdat ze geweigerd hebben aan het globaliseringsproces deel te nemen.
Naar: http://www.tilburguniversity.edu/research/institutes-and-research-groups/center/staff/vdamme/globalisering.pdf
Globalisering anders bekeken
- Wat betekent ‘globalisering’?
Globalisering is ingrijpender dan de internationalisering van de handel alleen, waarbij bedrijven over de grenzen heen kopen en verkopen.
Globalisering gaat verder dan de multinationalisering, waarbij grote bedrijven zich op wereldschaal - meestal via de oprichting van dochterondernemingen - hebben gevestigd. - Niets nieuws onder de zon…?
Echt nieuw lijkt het allemaal niet. Tenslotte bestaan er al eeuwenlang contacten tussen de verste uithoeken van de wereld en hebben volkeren en culturen elkaar afwisselend positief en negatief beïnvloed. De globalisering is de laatste fase van een historisch proces van de groei en ontwikkeling van het kapitalistische wereldsysteem. Het begon al in de late Middeleeuwen met de opkomst van het handelskapitalisme in Europa en de strijd om de handelsroutes op wereldschaal. Rond 1800 ontstond het industriële kapitalisme en tegen het begin van de 20ste eeuw waren praktisch alle continenten min of meer in het kapitalistisch wereldsysteem opgenomen, als heersers of als kolonies. De globalisering vandaag lijkt dus slechts de nieuwste fase: de ondernemingen hebben zich grondig gereorganiseerd in functie van hun winststreven en de concurrentiepositie in de economie. - De neoliberale spelregels…
De spelregels van het neoliberale project zijn liberalisering, privatisering en deregulering. Liberalisering is het vrijmaken van nationale markten voor vrije handel en bewegingen van goederen, diensten, personen en kapitaal. Liberalisering, oftewel het wegnemen van alle belemmeringen voor de internationale handel, is het belangrijkste liberale recept om een gezonde en welvarende wereld tot stand te brengen. Privatisering is het overhevelen van economische activiteit van de overheids- naar de privésector. De markt zal vanzelf zorgen voor de beste verdeling van de beschikbare middelen volgens de marktbehoeften. Deregulering betekent dat de overheid minder normen en maatstaven moet vastleggen. Volgens de neoliberalen kunnen de marktkrachten de nationale en internationale economie op lokaal, regionaal en mondiaal niveau reguleren.
In het Zuiden hebben de Wereldbank en vooral het Internationaal Monetair Fonds (IMF) de schuldenlast van de derde wereld gebruikt als breekijzer om structurele aanpassingsprogramma’s door te voeren. Die moesten geld in het laatje brengen om de buitenlandse schuld af te lossen. De recepten van het IMF waren gericht op liberalisering, privatisering en deregulering van hun economie.
De derdewereldlanden moesten immers aantrekkelijk worden gemaakt voor buitenlandse multinationals. Staatmonopolies werden geprivatiseerd. Invoerquota werden afgeschaft. De repatriëring van de winsten werd mogelijk. Er moest geproduceerd worden voor de export. Geld voor voedselsubsidies en sociale voorzieningen hadden de overheden van deze landen niet meer.
Amartya Sen, Nobelprijs economie 1998: “Direct of indirect, de kern van het probleem ligt bij de ongelijkheid. Dit is de echte uitdaging. Ongelijkheid tussen de verschillende staten en de ongelijkheden binnen elk land. Verschillen in rijkdom, maar ook enorme onevenwichtigheden op politiek, economisch en sociaal vlak. Cruciaal wordt de herverdeling van de zegeningen van de mondialisering tussen rijke en arme landen, maar ook tussen de diverse bevolkingsgroepen binnen elk land.” - Wie zijn de winnaars, wie zijn de verliezers?
De voordelen van de globalisering zijn grotendeels terechtgekomen bij de rijke noordelijke landen. Enkele landen uit het Zuiden - vooral in Latijns-Amerika en in het Verre Oosten - wisten mee te surfen op de golven van de economische groei. Sub-Saharaans Afrika heeft de globaliseringsboot helemaal gemist.
Dat is het algemene beeld: de realiteit is echter meer genuanceerd. Globalisering heeft de ongelijkheid nog verscherpt. Rijken worden rijker, armen worden armer. Niet enkel op wereldvlak, maar zowel in de landen van het Noorden als in het Zuiden.
Naar: http://blogger.xs4all.nl/theebe/articles/54163.aspx
“Globalisering is zowel een collectieve uitdaging als een uitnodiging voor elk van ons om nieuwe manieren uit te vinden om wereldburger te zijn.”
- Wanneer vrijhandel onvrij maakt
Handel draait om de uitwisseling van goederen of diensten, of het nu gaat om onze gsm of auto, de groenten of het vlees op ons bord, de muziek die we beluisteren of de wijn die we drinken.
In een menselijke wereld hoort die productie van goederen of diensten te gebeuren in sociaal verantwoorde werkomstandigheden. Al even vanzelfsprekend is het dat wie werkt voor zijn product, dienst of arbeid een prijs krijgt waar fatsoenlijk van te leven valt.
Essentieel om nog van vrijhandel te spreken is in elk geval dat het moet gaan om vrije transacties van goederen of diensten, waar alle partijen voordeel uit halen, dat m.a.w. niemand er armer van wordt.
Lach niet te vlug… want vele miljoenen mensen in vooral ontwikkelingslanden zijn op zulke perverse manier gekluisterd aan de wereldmarkt dat zij er inderdaad armer van worden.
Tot nu organiseren we die ongelijke situatie vooral via de Wereldhandelsorganisatie. Die kreeg jarenlang zowat een blanco check om voluit te gaan voor de vrijmaking van de wereldmarkten, zeker als het goederen betreft, maar ook voor diensten. Het is een liberalisering zonder enige aandacht voor het milieu, sociale oogmerken of mensenrechten en dan vooral het recht op voldoende inkomen, om op humane wijze te kunnen leven. - Dit weekend werd ik aangesproken door iemand die de conclusie had getrokken dat het nu toch wel duidelijk was dat nationale overheden hun langste tijd gehad hebben. Het is een verleidelijke gedachte, maar ik ben het er toch niet mee eens.
Neem de Aziatische crisis die in 1998 de opkomende economieën van Zuidoost- Azië een voor een in de wurggreep nam.
Niet alleen overheden en bedrijven kwamen in grote problemen, maar ook de sterk verbeterde levensomstandigheden werden tenminste een decennium teruggeworpen. Wat opviel was dat de landen waar de nationale overheden het best functioneerden (zoals Taiwan, Singapore en Hongkong) relatief het minst last hadden van de crisis en het snelst weer op de been waren. Landen als Zuid-Korea waar de overheid de zaken redelijk onder controle had, maar banken en andere bedrijven te veel hun gang had laten gaan, hadden het zwaarder, maar zijn ook weer opgekrabbeld. Terwijl corrupte kleptocratieën als Indonesië nog steeds met de gevolgen van die crisis worstelen.
Blijkbaar zijn landen waar de infrastructuren op orde zijn in het voordeel in de race die globalisering heet.
Blijkbaar is het flitskapitaal, wat de tegenstanders er ook van denken, meer gebaat bij een goed functionerend rechtssysteem dan bij corruptie. Het is dus niet zo dat een nationale overheid er niet meer toe doet, nee, het lijkt er eerder op dat een nationale overheid nog belangrijker wordt, omdat zij de condities kan creëren waaronder een land beter of slechter functioneert in een geglobaliseerde wereld.
Naar: Hamburgers en Wereldburgers; vpro televisie. Door eindredacteur George Brugmans
“Onze stelling is alvast dat de globalisering steeds meer macht concentreert bij multinationale ondernemingen en vooral bij grote financiële instellingen. Indien die machtsconcentratie niet afgestopt wordt, en er geen efficiënt tegengewicht gevonden wordt in de vorm van nationale en internationale controle- en bijsturingsinstrumenten, is het risico van machtsmisbruik en economische rampen niet denkbeeldig.
1997 was een keerpunt. Plots bleek dat de grillen van de marktkrachten ook tot acute systeemwijde crisissen konden leiden en sociale catastrofes konden veroorzaken. Je had een groep landen die tot bij het uitbreken van de crisis door IMF en Wereldbank de hemel in geprezen werden om hun economisch beleid. Toch gingen ze onder druk van financiële speculatie in een mum van tijd onderuit, en dreigden ze in hun val ook de rest van het financiële systeem mee te sleuren. Dat is (toen) niet gebeurd.
De bevolking van de betrokken landen kreeg wel de rekening gepresenteerd. Indonesië kreeg er volgens de Internationale Arbeidsorganisatie op een jaar tijd tien miljoen werklozen bij. Het percentage Indonesiërs onder de armoedegrens steeg van 11 procent in 1996 naar 30 tot 40 procent eind 1998.
Bovendien kreeg het land er als gevolg van de ‘reddingskredieten’ van IMF meer dan 40 miljard dollar buitenlandse schuld bij. Een nieuwe, bikkelharde en peperdure schuld die een hypotheek legt op de toekomst van het land en waarover in de eerstkomende jaren nauwelijks te onderhandelen valt.
De huidige globaliseringsgolf wordt gedragen en gedreven door multinationale ondernemingen. Ze zijn talrijker en machtiger dan vroeger. Ondanks het stijgende aantal is er in de meeste sectoren een toenemende machtsconcentratie bij een handvol topbedrijven. Onze stelling is dat ze meer nog dan in het verleden aan de controle van nationale en internationale overheden ontsnappen.”
Bron: http://www.mo.be/artikel/globalisering-te-nemen-te-haten
Volgens de WTO draagt vrijhandel niet alleen bij aan de welvaart, maar ook aan wereldvrede.
'Handel zorgt er mede voor dat de wereld een veiliger plek wordt door armoede te verminderen en het gezamenlijke belang in stabiele, internationale betrekkingen te versterken.'
Algemeen:
De Wereldhandelsorganisatie WTO is geen onderdeel van de Verenigde Naties. De organisatie werd opgericht in 1995 en nam toen de plaats in van de Algemene Overeenkomst over Tarieven en Handel GATT. Oorspronkelijk was dat een verdrag dat in 1947 in Genève werd ondertekend door 23 landen. Daarna werd het een overlegorgaan met haar hoofdkwartier in Genève.
Het hoofdkantoor van de Wereldhandelsorganisatie bevindt zich eveneens in Genève.
De taken van de WTO zijn bevordering van internationale handel, beslechting van handelsconflicten en opheffing van handelsbarrières. De basisfilosofie van de organisatie is dat internationale handel de beste en snelste manier is om de wereld welvarender te maken en dat daarom elk obstakel voor internationale vrijhandel uit de weg moet worden geruimd.
De WTO heeft ruim 160 lidstaten, die samen vrijwel alle wereldhandel voor hun rekening nemen.
Besluitvorming binnen de WTO
Binnen de structuur van de WTO nemen de lidstaten besluiten over liberaliseringen van de handel die moeten gelden voor alle leden. De WTO is eigenlijk een forum, of zoals Maes (2002) stelt in een artikel over besluitvorming in de WTO, liever een arena, "waar alle leden hun eigen handelsbelangen verdedigen".
De WTO-arena bevindt zich vooral in het hoofdkantoor te Genève, waar ook de Algemene Raad (General Council) zetelt, die bestaat uit ambassadeurs en hoofden van delegaties.
In diverse werkgroepen, zoals de Goederen Raad (Goods Council), Diensten Raad (Services Council) en Intellectuele Eigendom Raad (Intellectual Property Council), onderhandelen de permanente afgevaardigden over voorbereidingen voor de tweejaarlijkse Ministeriële Conferenties. Daarnaast zijn er talloze onderwerpen en comités over onder meer handel en milieu, handel en ontwikkeling, en de toetreding van nieuwe leden.
Een van de veel genoemde bezwaren tegen de WTO is haar wijze van werken, en dan in het bijzonder haar 'consensus building'. Dit besluitvormingsproces is ondoorzichtig en niet democratisch, zo vinden critici. Onder deze kritiek ging ook de GATT gebukt. In theorie hebben alle lidstaten een gelijke stem.
Hoewel officieel mogelijk, is stemmen nog nooit voorgekomen. De lidstaat die zich tijdens de vergaderingen niet tégen een voorstel uitspreekt, wordt automatisch geacht vóór te zijn.
Deze vorm van consensus building vindt plaats buiten de formele vergaderingen, in de zogenaamde 'achterkamertjes'. Dit informele overleg wordt beschouwd als noodzakelijk inherent aan de WTO en "neemt de overhand als de tijd begint te dringen of belangrijke beslissingen moeten worden genomen".
UNCTAD
Dit is de Conferentie voor Handel en Ontwikkeling van de VN. Het is een permanent intergouvernementeel lichaam. Deze conferentie werd in 1964 opgericht in Genève, ter bevordering van de handel en de economische ontwikkeling. De hoofdzetel en het secretariaat zijn gevestigd in Genève. De Raad voor Handel en Ontwikkeling is het uitvoerend orgaan van UNCTAD. UNCTAD heeft zich ontwikkeld tot een gezaghebbend instituut, wiens werk tot doel heeft het helpen vormgeven van de huidige politieke debatten en het denken over ontwikkeling. De organisatie doet dit met behulp van drie sleutelfuncties, waarvan we er één noemen:
UNCTAD verleent technische hulp, op maat gemaakt voor de specifieke behoeften van de ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor de noden van de minst ontwikkelde landen, of van economieën in overgang.
Sinds 1968 hanteert de UNCTAD het fair trade-concept bij haar werkzaamheden.
In 2015 stelden de Verenigde Naties de Duurzame Ontwikkelingsdoelen op. Het zijn er zeventien en die moeten in 2030 zijn behaald. Het zeventiende doel is als volgt: “Versterk de implementatiemiddelen en revitaliseer het wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling.”
In de toelichting bij dit doel staat onder meer:
“Om alle doelen te behalen in 2030 moeten regeringen, bedrijven, burgers en organisaties samenwerken. Het gaat daarbij vooral om technologie, kennisoverdracht, handel, data, beleidscoherentie en financiële stromen.”
En iets verderop:
“Een succesvolle agenda voor duurzame ontwikkeling vereist partnerschappen tussen regeringen, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Gezamenlijke principes en waarden, een gedeelde visie en gedeelde doelen zijn nodig op mondiaal, regionaal, nationaal en lokaal niveau.“ Bron: https://www.sdgnederland.nl/sdgs-2/doel-17-partnerschappen-voor-de-doelen/
Hiermee zouden ook extreme armoede worden uitgebannen (wat het eerste doel uit de lijst is) en ook honger en ondervoeding (wat het tweede doel uit de lijst is).
Wil je deze drie in detail bekijken, klik dan op https://www.sdgnederland.nl/sdgs/ en dan op het icoon met nummer 1, 2 en 17.
Globalisering is de toenemende verwevenheid van personen, landen en bedrijven. Hoewel die verwevenheid betrekking heeft op politiek, cultuur en economie, is het vooral dat laatste waar mensen aan denken als ze het begrip tegenkomen. En dan in het bijzonder aan wereldhandel, handelsbelangen en de 'handel en wandel' van multinationale ondernemingen. Dat komt omdat economische globalisering ons dagelijks leven vanaf begin jaren ‘80 ingrijpend heeft veranderd. Te meer omdat regeringen van veel landen die globalisering met hun neoliberale laissez-faire-politiek bewust hebben aangemoedigd, in de overtuiging dat iedereen er meer welvaart en welzijn door zou krijgen.
Maar door de kredietcrisis van 2008 en de Covid-19-pandemie vanaf 2020 zijn veel mensen gaan twijfelen aan de juistheid van die overtuiging, ook omdat is gebleken dat de belofte van meer welvaart en welzijn voor iedereen (nog) niet is waargemaakt door de globalisering.
In deze les onderzoeken de leerlingen of die twijfel terecht is of dat de vermelde overtuiging nog steeds overeind blijft staan.
Plan van aanpak:
Voor de opdracht in de les trekt u twee lesuren uit.
U laat de leerlingen eerst de video zien. Daarna laat u de leerlingen de bronnen ‘Adam Smith’ en ‘Wat doen WTO en VN?' individueel lezen. Trek er 20 minuten voor uit.
Daarna laat u de leerlingen in groepen van vier in de andere bronnen argumenten voor of tegen de stelling zoeken dat globalisering uiteindelijk voor iedereen meer welvaart en welzijn zal brengen. Trek hier zo'n 45 minuten voor uit. Wijs de leerlingen er wel op dat ze het leeswerk onder elkaar verdelen, gezien de omvang ervan.
Ten slotte houdt u met de leerlingen een klassengesprek, om na te gaan wat er moet gebeuren om van globalisering voor iedereen een zegen te maken. Voor dit klassengesprek ruimt u de rest van de tijd in.
Uitwerking:
Argumenten waarmee de stelling kan worden onderbouwd:
- Consumenten hebben een grote vrijheid om keuzes te maken bij wat ze kopen, dankzij een veelzijdig aanbod en lage prijzen.
- Ondernemers kunnen dankzij vrijhandel, goedkoop massavervoer van goederen, vrij verkeer van kapitaal en weinig bemoeienis van de overheid, makkelijk wereldwijd zakendoen.
- Internationale handel zonder (grote) beperkingen dwingt ondernemers om de prijzen van hun producten laag te houden, en dus goed betaalbaar te houden. Ze zouden anders niet opgewassen zijn tegen concurrenten die dezelfde producten verkopen. De consumenten profiteren hiervan.
- Internationale handel zonder (grote) beperkingen dwingt ondernemers ook tot vernieuwing van hun producten en verbetering hun manier van produceren om opgewassen te blijven tegen concurrenten. Ook daar profiteren consumenten van.
- Als staatsbedrijven worden geprivatiseerd, kunnen deze beter concurreren en worden goederen en diensten, die zij leveren, goedkoper en ook beter van kwaliteit.
- Landen met een uitgebreide en betrouwbare infrastructuur en een overheid met weinig of geen corruptie hebben de meeste profijt van globalisering.
- Argumenten om de stelling te weerleggen zijn:
- Globalisering zorgt niet voor iedereen voor meer welvaart en meer welzijn voor iedereen en verscherpt de tegenstelling tussen arm en rijk binnen landen en tussen landen.
- Globalisering leidt tot concentratie van macht bij multinationale ondernemingen, en dat leidt soms tot machtsmisbruik van die ondernemingen en het wegvallen van de gunstige effecten van concurrentie. In de periode 1980-2008 waren dat vooral banken, daarna vooral hightechbedrijven die optreden als providers voor internet en telefonie en aanbieders van zoekmachines en sociale media.
- Globalisering maakt de wereldeconomie kwetsbaar voor financiële crises en andere rampen die lokaal beginnen en dan razendsnel een internationale of zelfs wereldomvang aannemen.
- Privatisering van staatsbedrijven leidt niet altijd tot lagere prijzen van goederen en diensten die deze bedrijven leveren. Privatisering leidt soms ook tot verlies aan kwaliteit van producten en diensten.
- Dankzij globalisering kunnen vooral multinationale ondernemingen plekken opzoeken voor hun hoofdvestiging waar belastingen op winsten het laagst zijn. Ook kunnen ze vestigingen stichten in landen waar milieuregels en regels met betrekking tot de arbeidsomstandigheden, waaronder hun personeel werkt, het minst stringent zijn.
- Landen die moeite hebben om zich aan te passen aan de geglobaliseerde wereld, zien zich gedwongen om grote uitgaven te doen, bijvoorbeeld voor het uitbreiden van hun infrastructuur. Om dat te bekostigen, lenen ze veel geld van het IMF, van andere landen en van internationale banken. Vaak hebben ze al grote buitenlandse schulden en die worden nog groter. Om die schulden en de rente over die schulden te betalen, bezuinigt de regeringen van die landen op gezondheidszorg, sociale uitkeringen en andere zaken die ten goede komen aan hun burgers. Vaak dwingt het IMF de regering van die landen daartoe. Wel hebben landen met grote buitenlandse schulden schuldverlichting gekregen, vooral tijdens de pandemie van Covid-19 in 2020.
Maatregelen om de schadelijke effecten van globalisering aan te pakken:
- Betere regulering door de overheid om productie duurzamer te maken, arbeidsomstandigheden te waarborgen of te verbeteren en belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan;
- Voor zover nodig uitbreiding van infrastructuur of uitvoering van achterstallig onderhoud aan infrastructuur;
- Steun aan ondernemingen tijdens crises;
- Voor zover nodig een goed sociaal vangnet voor iedereen optuigen, om gevolgen voor burgers van crises op te vangen;
- Internationale afspraken om ervoor te zorgen dat van handel iedereen beter wordt en niet alleen (grote) ondernemingen.
\
Eindtermen voor HAVO:
Domein B: Concept schaarste (SE)
De kandidaat kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het maken van keuzes.
3.4 Domein D: Concept markt
De kandidaat kan in contexten analyseren dat de keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt, is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek.
D1 Vraag en aanbod
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
1.1 de wijze waarop consumenten een maximaal verschil nastreven tussen de te betalen prijs en de betalingsbereidheid (de prijs die de consument maximaal bereid is te betalen); (1)
1.2 marktevenwicht (evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid) dat ontstaat als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn;
1.3 omzet als de vermenigvuldiging van prijs met hoeveelheid (afzet);(2)
1.4 factoren waardoor de vraag- en/of aanbodcurve kunnen veranderen;
1.5 het vraaggedrag van consumenten bij prijsveranderingen en inkomensveranderingen, alsmede hoe dit in prijselasticiteit en inkomenselasticiteit (beide segmentelasticiteit) tot uitdrukking komt;(2)
1.6 effecten van substitutie en complementariteit van goederen op het koopgedrag van consumenten;
1.7 het verband tussen de aard van normale, inferieure en luxe goederen en de hoogte van de prijselasticiteit en/of de inkomenselasticiteit;(2)
1.8 marginale kosten en de marginale opbrengsten in relatie tot winstvraagstukken (2);
1.9 winstgevende / verliesgevende uitbreiding van productie, wanneer de marginale kosten lager / hoger zijn dan de marginale opbrengsten. (2)
D2 Toetreding De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
2.1 de onderverdeling van totale kosten in vaste kosten en variabele kosten;
2.2 winst voor een producent indien de totale opbrengsten hoger zijn dan de totale kosten (2);
2.3 het break even punt (totale opbrengsten = totale kosten) als belangrijk omslagpunt bij de afweging om wel of niet toe te treden tot een markt.
D3 Markstructuur
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 maximale (totale) winst en de wijze waarop producenten hiernaar streven in een markt van volkomen concurrentie;(2)
3.2 maximale (totale) winst en de wijze waarop een producent hiernaar streeft als sprake is van een monopolypositie;
3.3 maximale (totale) winst en de wijze waarop producenten hiernaar streven in een markt van monopolistische concurrentie;
3.4 maximale (totale) winst en de wijze waarop producenten hiernaar streven als er sprake is van een oligopolie;
3.5 prijsdiscriminatie als een vorm van prijsbeleid waarmee een monopolist een deel van het totale consumentensurplus kan afromen. (1)
D4 Welvaart en economische politiek De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
4.1 de wijze waarop consumenten en producenten streven naar een maximaal consumentensurplus (het verschil tussen de betalingsbereidheid en de te betalen prijs) respectievelijk producenten surplus (het verschil tussen de ontvangen prijs en de minimale prijs waartegen men het goed wil aanbieden) (1)
4.2 inefficiënte uitkomsten die het gevolg zijn van het mechanisme van vraag en aanbod; (1)
4.3 het ingrijpen van de overheid met behulp van prijsregulering: minimumprijzen en maximumprijzen
4.4 het bewaken en eventueel ingrijpen door de overheid met behulp van toezichthouders op verschillende markten
4.5 effecten van octrooien en patenten op marktgedrag en marktresultaat.
Domein H: Concept welvaart en groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.
H2 Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
2.1 economische structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren;
2.2 het steeds groter wordende belang van menselijk kapitaal en technologische ontwikkeling als determinanten van economische groei en van groei van de arbeidsproductiviteit;
2.3 het bestaan van productiviteitsverschillen tussen landen;
2.4 convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het BBP;
2.5 een classificatie van verschillende inkomenscategorieën alsmede ontwikkelingen in de categoriale inkomensverdeling.
Eindtermen voor VWO:
Domein D Markt
De kandidaat kan in contexten analyseren dat keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt, is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek.
D1: Vraag en Aanbod De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
1.1 Betalingsbereidheid als de maximale prijs die een vrager bereid is te betalen voor één eenheid van een goed.
1.2 De individuele vraaglijn die het verband weergeeft tussen de gevraagde hoeveelheid van één vrager bij uiteenlopende prijzen.
1.3 Het verband tussen de individuele vraaglijn en de collectieve vraaglijn.
1.4a Het verband tussen de betalingsbereidheid van alle vragers en het verloop van de collectieve vraaglijn. (1)
1.4b Verschuiving van de collectieve vraaglijn als gevolg van verandering van het inkomen, de behoeften, prijzen van andere goederen en het aantal vragers. (1)
1.5 Prijselasticiteit (alleen segmentelasticiteit) als een maat voor de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een relatieve prijsverandering.
1.6 Het onderscheid tussen een prijselastische- en een prijsinelastische vraag.
1.7 Inkomenselasticiteit (alleen segmentelasticiteit) als een maat voor de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een relatieve inkomensverandering. (2)
1.8 Het onderscheid tussen inferieure, normale en luxe goederen, in relatie met de waarde van de inkomenselasticiteit.
1.9 Substitueerbaarheid en complementariteit van goederen, in relatie tot de vraag naar een (ander) goed; kruiselingse elasticiteit.
1.10 De individuele aanbodlijn die het verband weergeeft tussen de aangeboden hoeveelheid van één aanbieder bij uiteenlopende prijzen.
1.11 Het verband tussen de individuele aanbodlijn en de collectieve aanbodlijn. (1)
1.12 De verschuiving van de collectieve aanbodlijn als gevolg van een verandering van de prijzen van productiefactoren, technische ontwikkeling en aantal aanbieders.(1)
1.13 De verschuiving van de collectieve aanbodlijn als gevolg van heffingen of subsidies.
1.14 De samenhang tussen prijs, afzet en totale opbrengst (omzet).
1.15 De betekenis van de prijselasticiteit van de vraag voor de verandering van de totale opbrengst (omzet) bij prijsveranderingen.
1.16 De onderverdeling van totale kosten in vaste kosten en variabele kosten.
1.17 Het onderscheid en de samenhang tussen totale, gemiddelde en marginale kosten.
1.18 Het verband tussen de individuele aanbodlijn en het verloop van de marginale kosten(lijn) bij hoeveelheidsaanpassing.
1.19 De invloed van het verloop van opbrengst en kosten voor de omvang van de winst, zowel gemiddeld als totaal.
1.20 De bepaling van de break-even-afzet bij een gelijkheid van totale kosten en totale opbrengsten.
1.21 De invloed van marginale opbrengsten en marginale kosten op de (maximale) winst.
1.22 De betekenis van de markt als coördinatiemechanisme van vraag en aanbod.
1.23 Marktevenwicht als zijnde de gelijkheid van de gevraagde en aangeboden hoeveelheid bij de evenwichtsprijs.
1.24 De invloed van veranderingen in vraag en aanbod op de evenwichtsprijs, de evenwichtshoeveelheid en de totale evenwichtsopbrengst (omzet).
D2: Marktstructuur
De kandidaat kan analyseren welke invloed de kenmerken van de markt, zoals aantal marktpartijen, heterogeniteit van de goederen en toetredingsmogelijkheden, hebben op de marktmacht van de aanbieder en daardoor op het marktresultaat.
2.1 Het onderscheid tussen de marktvormen op basis van het aantal marktpartijen, heterogeniteit van de goederen en toetredingsmogelijkheden (1)
I Volledige mededinging/ volkomen concurrentie: veel aanbieders, een homogeen goed en vrije toetreding. Marktvormen waarbij sprake is van onvolkomen concurrentie kennen beperkte toetredingsmogelijkheden:
II Monopolistische concurrentie: veel aanbieders en heterogene goederen.
III Oligopolie: weinig aanbieders en een homogeen goed of heterogene goederen. IV Monopolie: één aanbieder.
2.2 Het bepalen van de prijs en afzet die bij volkomen concurrentie, monopolistische concurrentie, oligopolie of monopolie maximale totale winst opleveren. 2.3 De mogelijkheden voor en gevolgen van prijsdiscriminatie voor de prijzen, afzet en winst bij monopolie.
D3: Welvaart en economische politiek
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 Consumentensurplus als het verschil tussen de marktprijs en de betalingsbereidheid van vragers die bereid zijn meer te betalen dan die marktprijs.
3.2 Producenten surplus als het verschil tussen de marktprijs en de prijs waartegen alle producenten bereid zijn aan te bieden.
3.3 Het totale surplus als de optelsom van het consumentensurplus en het producentensurplus.
3.4 De omvang van het totale surplus als maat voor het marktresultaat.
3.5 Pareto-efficiency als de optimale verdeling van consumenten- en producentensurplus.
3.6 De omvang van het totale surplus als een indicator van maatschappelijke welvaart.
3.7 De invloed van marktmacht op de omvang van het totale surplus en het verloren surplus/Harberger-driehoek (dead weight loss).
3.8 De invloed van marktmacht op de verdeling van het totale surplus tussen aanbieders en vragers.
3.9 De manier waarop een monopolist via prijsdiscriminatie een deel van het consumentensurplus kan afromen.
3.10 De invloed van overheidsingrijpen via heffingen of subsidies op het marktresultaat en daardoor op de omvang en de verdeling van het totale surplus.
3.11 De invloed van prijsregulering door middel van minimumprijzen of maximumprijzen op het marktresultaat en daardoor op de omvang en verdeling van het totale surplus.
3.12 Effecten van octrooien/patenten op marktgedrag en marktresultaat.
Domein H: Concept Welvaart en Groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.
H2: Het meten en verdelen van de welvaart
De kandidaat kan in contexten herkennen, beschrijven en analyseren
2.1 De relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
- bruto toegevoegde waarde
- netto toegevoegde waarde
- afschrijvingen
2.2 De vorming van het BBP (Bruto Binnenlands Product) en NBP (Netto Binnenlands Product) waarbij de volgende methoden kunnen worden onderscheiden:
- de objectieve methode,
- de bestedingsmethode
- subjectieve methode
2.3 De relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto)
2.4 De omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf, rekening houdend met;
- nominaal en reëel
- eng versus ruim welvaartsbegrip
- welvaartsbegrip per capita
- de rol en omvang van de informele sector
- Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten)
H3: Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren arbeid , natuur, kapitaal, ondernemerschap en de relatie tussen de zowel de kwantitatieve als kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren (aanbodfactoren),
3.2 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit bepalen, zoals:
- scholing
- knowhow / ervaring
- gezondheid
- specialisatie
3.3 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor arbeid bepalen, zoals:
- arbeidstijd en deeltijdwerk
- personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren
- arbeidsparticipatie
- vergrijzing
- wig
- (potentiële) beroepsbevolking
- leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd
- loonkosten per eenheid product
3.4 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor kapitaal en/of productiviteit bepalen, zoals:
- onderzoek en ontwikkeling
- internationalisering
- creatieve destructie en (duurzame) innovatie
3.5 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals;
- investeringen (uitbreiding- en/of vervangingsinvesteringen)
- investeringsklimaat
- stimuleringsmaatregelen
- De leerlingen kunnen uitleggen hoe de geglobaliseerde wereld waarin we nu leven, is ontstaan.
- De leerlingen kunnen uitleggen welke rol het gedachtengoed van Adam Smith hierin heeft gespeeld.
- De leerlingen kunnen aan de hand van de dagelijkse praktijk enkele voordelen van globalisering benoemen.
- De leerlingen kunnen aantonen waarom globalisering niet altijd de belofte waarmaakt, dat op den duur niemand ter wereld meer te kampen zal hebben met armoede en gebrek.
- De leerlingen hebben aan de hand van twee voorbeelden gezien dat de geglobaliseerde wereld kwetsbaar is en ontwricht kan raken.
- De leerlingen kunnen aangeven wat de overheid kan doen aan de kwetsbaarheid van de geglobaliseerde wereld en de ongelijke verdeling van de welvaart in deze wereld.
De leerlingen hebben de opdracht in de les goed gemaakt als ze tijdens het klassengesprek respect hebben getoond voor elkaars standpunt en iedereen de kans heeft gekregen zijn of haar bijdrage te leveren aan het gesprek.