Door de successen van eerdere missies waren begin jaren ’90 de verwachtingen van wat de VN vredesmacht kon betekenen bij conflicten hoog gespannen. Maar daarna liepen enkele vredesmissies op een mislukking uit. UNPROFOR in Srebrenica is hiervan een voorbeeld. In 1994 was in Rwanda de vredesmissie UNAMIR aan de gang om te voorkomen dat een conflict tussen twee volken in dat land, de Tutsi’s en de Hutu’s zou ontaarden in geweld. De missie slaagde daar niet in, door een gebrek aan mankracht en andere middelen, en kon alleen maar lijdzaam toezien hoe fanatieke Hutu’s tussen april en augustus 1994 800.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s afslachtten.
Mislukkingen als deze zijn vaak te wijten aan het feit dat blauwhelmen niet goed op hun taak berekend zijn, te weinig bevoegdheden hebben om hun werk goed te kunnen doen en te weinig politieke steun krijgen om hun taak goed uit te voeren.
Door deze mislukkingen liep de reputatie van de VN als vredeshandhaver schade op.
Om te weten te komen waarom er vredesmissies zijn mislukt, en zo beter in beeld te krijgen wat de beperkingen en mogelijkheden van vredesmissies zijn, liet de VN een grondig onderzoek doen. Van dit onderzoek en de resultaten ervan werd verslag gedaan in het Brahimi-rapport dat in 2000 verscheen.
Lakhdar Brahimi
Dit rapport maakt duidelijk dat een vredesmissie het meest effectief is als die met voldoende hulpmiddelen wordt uitgevoerd en het mandaat ervan helder en haalbaar is. Het rapport pleit ook voor meer politieke ondersteuning van de lidstaten van de VN en voor meer financiële ondersteuning.
Generaal Cammaert, een van de commandanten van MUNOC, actief vanaf 2000 in de Congo, noemt nog een andere voorwaarde voor het welslagen van een VN-vredesmissie: goede leiding van de vredesmacht. Hij zei hierover in een interview: "Het mandaat van een missie is zo sterk als de wil van de commandant om hem uit te voeren. Een vis stinkt altijd het eerst bij de kop, als je geen goede commandant hebt, heb je daaronder problemen".