In 1991 begon Joegoslavië uit elkaar te vallen toen achtereenvolgens de deelrepublieken Slovenië en Kroatië zich onafhankelijk verklaarden. Op 29 februari en 1 maart 1992 was er een referendum in de deelrepubliek Bosnië-Herzegovina waarbij een meerderheid vóór onafhankelijkheid stemde. Hierna brak er een burgeroorlog uit in deze deelrepubliek. In deze oorlog vochten Bosnische Kroaten, Bosnische Serviërs en Bosnische moslims tegen elkaar.
Om de Bosnische moslims te beschermen, richtten de Verenigde Naties vijf veilige plaatsen in voor deze bevolkingsgroep. Deze plaatsen werden bewaakt door VN-soldaten van de vredesmacht United Nations Protection Force, of kortweg UNPROFOR. Eén van die veilige plaatsen was Srebrenica.
Als onderdeel van UNPROFOR moesten zeshonderd Nederlandse VN-soldaten, als het legeronderdeel Dutchbat-III, begin 1995 de veiligheid van de moslims in Srebrenica garanderen.
Oud-leden van Dutchbat-III tijdens veteranendag 2014
Op 6 juli 1995 trokken troepen van de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladic op naar Srebrenica. Zonder veel tegenstand liepen de aanvallers zes dagen later Srebrenica onder de voet. De meeste moslimmannen hadden Srebrenica toen al verlaten in een poging te ontsnappen. Van hen viel echter het merendeel in handen van Bosnisch-Servische soldaten. In Srebrenica zelf scheidden deze soldaten, bij de Bosnische moslims die er nog waren, de mannen af van de vrouwen en kinderen. Daarbij kregen ze hulp van soldaten van Dutchbat-III. Daarna voerden de Bosnisch-Servische soldaten de moslimmannen in bussen naar een plek buiten de stad, waar ze werden samengevoegd met de moslimmannen die uit Srebrenica waren gevlucht en gevangen waren genomen. Uiteindelijk doodden Bosnisch-Servische soldaten tussen de 7000 en 8000 van deze mannen.
De Nederlandse soldaten, van wie sommigen vermoedden wat er te gebeuren stond, maar die geen getuige waren van de massamoord, kregen een vrijgeleide naar Zagreb in Kroatië.