De Vrouw in Oorlogstijd
De huisvrouw is in oorlogstijd
zeer zeker te beklagen;
de distributie-narigheid
heeft zij vooral te dragen.
Haar warenkennis baat nu niet-
ze neemt, wat ze kan krijgen;
en als er soms niets overschiet,
dan weet ze nòg te zwijgen.
De slager zei: ik doe mijn best,
maar 'k heb niet veel gekregen;
toen wist de huisvrouw al de rest
en heeft ze stil gezwegen.
De kruidenier zei: neen, mevrouw,
dat heb ik niet voorhanden;
ik dacht, dat 'k nog iets krijgen zou -
mevrouw bijt op haar tanden.
Een mantel kopen kon ze niet -
men telt de punten even;
dà's twee tekort, zoals U ziet
dus kon men hem niet geven.
De schoenen van de kleine meid
zijn op-en-top versleten-
ze vroeg een bon; maar "tot mijn spijt"...;
toen had ze 't al geweten.
En elke dag, die komen gaat,
vindt in de vroege morgen
de vrouw als bonnen-apparaat
reeds barstenvol met zorgen.
De huisvrouw is in oorlogstijd
zeer zeker te beklagen;
de distributie-narigheid
heeft zij vooral te dragen.
P. de Bruin