De Noordgangers
Als vage schimmen shuiven zij
In 't grauwe avondlicht voorbij
Een nimmer eindigende rij.
Honger!
Vermoeid, gebogen, zonder woord,
Zo strompelen ze naar de Noord,
Een bitt're noodzaak drijft ze voort,
Honger!
Ze worstelen in sneeuw en ijs,
Lang en verschrikk'lijk is de reis,
Mar toch, vooruit, tot elke prijs,
Honger!
Ze lopen eindloos uur na uur,
Ze slapen ergens in een schuur,
Waar 't lekt en tocht, de wind is guur,
Honger!
Doorweekt, verkleumd, de handen stijf,
De kleren plakkend aan hun lijf,
O, wat een jammelijk bedrijf,
Honger!
In een verbeten vaal gezicht,
Hun ogen starend, zonder licht,
Naar voren, naar het doel gericht.
Honger!
Ze leven op wat korstjes brood,
Ze zijn in vreselijke nood,
Naast elken trekker gaat de Dood.
Honger!
Soms valt één uit hun midden neer,
Hem treft het grote leed niet meer.
De rij wijkt uit ... en sluit zich weer.
Honger!
Men draagt hem ergens naar de kant.
Daar breekt zijn oog, verstijft zijn hand,
Hij blijft daar in het vreemde land.
Honger!
O Nederland, vergeet dit nooit,
Uw volk, zo jammelijk berooid,
In diepste rampspoed neergegooid.
Honger!
Onthoudt dit leed, dat in de nacht
Door hun vervloekte zucht naar macht
Dit "Herrenvolk"* ons heeft gebracht.
HONGER!
Anoniem (Hongerwinter 1944-1945)
* Herrenvolk: Naam die de Duitsers zichzelf graag gaven gedurende de nationaal-socialistische periode (1933-1945). Daarmee gaven zij aan dat zij zich verheven voelden boven de andere volken.