Ballade Winter 1943
Wie nu langs Assen's straten waart
Ziet menschen loopen ... snel-bedaard,
(Al naar gelang van eigen aard).
Gedoken in de dikste jas
Die in de kleerkast over was,
(Helaas te wijd en niet van pas)
De eerste, die ik tegenkwam
En even bij zijn knoopsgat nam
Zag wit van kou en hoestte lam.
"O, vriend!", sprak ik, "Wat schort er aan?
Is 't met Uw levensvreugd gedaan?"
"Neen", zei hij "Ik heb geen sokken aan",
Mijn teenen zijn wat stijf en blauw,
'k Mocht eerst niet uit van Moe de Vrouw
(En punten heb je niets aan nou!")
Toen naderde mijn vriend Van Driel
Scheen door misère zoo vernield
Toen hij me even staande hield,
Zeggend: "Heb j'ook reeds zoo'n gebrek?
Bij ons in het huis is 't wel heel gek:
Mijn schoenen zijn volkomen lek!
Mijn vrouw liep steeds vergeefs om klompen
Mijn onderkleeren lijken lompen -
Op 't Textiel-Bureau kreeg ik slecht stompen".
De derde, die mij spreken wou
Trok geheimzinnig aan mijn mouw:
"Zeg, zit je ook zoo in de kou?
Mijn kolen heb ik bijna op.
Het dure hout bleek ook een strop
En turf ... daar wacht ik nog steeds op!
Een dame sprak 'k, die klaagde dat
Zij geen één envelop meer had
En toch zooveel te pennen had.
De een ontbeerd' een parapluie
De ander miste op z'n menu
Het schepje vette winterjus,
Een ander zuchtte: "Was 't maar vreê? (= vrede)
Dat surrogaat smaakt toch zoo wee,
Wat had ik graag eens echte thee!"
Die steunde om een batterij
Een ander wou 'n lantaarn erbij -
Een vrouw was ziek om handwerkzij
Veel mannen smachten naar tabak
En boden voor een pakje Shag
De laatste guldens uit hun zak.
Lange rij wachtenden op straat voor een half onsje tabak
Zoo ging het eindeloos maar voort,
Wat heb ik vaak dien dag gehoord
Van kopzorg, die 't humeur verstoort!
Het was één lange, bange klacht,
Die ik naar huis heb meegebracht,
Nóg meer dan ik reeds had verwacht.
't Bleek dat elke Asser, die op pad
Was, iets te wenschen had. -
(En 't zat hen heelemaal niet glad!)
Moraal:
De cette histoire la morale?
De Moffen plukten Holland kaal
En meestal gaat men aan de haal-
Indien een ander ons genaakt (= nadert)
En mededeelt om welke zaak
Hij thans verlegen is geraakt.
Doch hooglijk wij 't waardeeren moeten
Wanneer wij somtijds een ontmoeten
Die niet zich gauw maakt uit de voeten.
Maar ons in dezen bange tijd
Door gulle hulp het hart verblijdt
Hem zij dit oorlogslied gewijdt!
Door: T.J. Servatius (1943)