Verzetsliteratuur - voor de docent: info

 
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland van 1940 tot 1945 kregen Nederlandse dichters en verhalenschrijvers te maken met censuur. Ze mochten alleen gedichten en verhalen uitgeven die niet tegen de Nazileer in gingen.

Toch bleven talloze schrijvers gedichten of verhalen maken en uitgeven zoals ze dat zelf wilden. Ze trokken zich niets van de censuur aan, al riskeerden ze daarmee de doodstraf.

Leerlingen maken kennis voorbeelden van deze illegale literatuur in de vorm van gedichten die weergeven hoe men de Tweede Wereldoorlog en de bezettingstijd beleefde. Ook biedt de les leerlingen de gelegenheid om in dezelfde geest zelf van die gedichten te schrijven.

Plan van aanpak
Voor deze les trekt u 2 lesuren uit. De leerlingen maken de opdracht in de les in hun eentje.

De opdracht bestaat uit twee delen.

Deel I
De leerlingen nemen de gedichten in de bronnen met 12 gedichten door. Van de bronnen met gedichten 1-4, gedichten 5-8 en gedichten 9-12 kiezen ze een gedicht uit en dat lezen ze nog eens, maar dan aandachtig.

Over die gedichten geven ze antwoord op de volgende vragen:

  1. Wat is het centrale thema van het gedicht?
  2. Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
  3. Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?

Niet bij elk gedicht kunnen ze bij elke vraag antwoord geven omdat het gedicht niet direct over voedsel gaat  dan volstaat als antwoord ‘Niet van toepassing’ of iets dergelijks.

Vraag na een uur enkele leerlingen naar de antwoorden op de vragen bij de gedichten die ze geezen hebben.

Deel II
Leerlingen kunnen kiezen uit:

  • het schrijven een gedicht om te protesteren tegen de diverse censuurmaatregelen waar Nederlandse schrijvers mee te maken kregen tijdens de bezettingstijd. Wat die maatregelen waren, is te lezen in Bron: Censuur.
  • het schrijven van een eigen gedicht over voedsel in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Als het schrijven van een gedicht problemen oplevert of leerlingen zeerder willen weten dat hun gedicht een fraai gedicht wordt, kunnen tip 1 in Dit ga je doen gebruiken en/of Bron: Zelf gedichten maken met negen tips raadplegen.

Als iedereen klaar is met zijn of haar gedicht, leest u de gedichten door.

U kunt zelf beoordelen welke gedichten de mooiste of origineelste zijn, maar u kunt dat ook samen met de leerlingen doen. Daar heeft u dan wel extra tijd voor nodig.

Uitwerking:
Antwoorden op de vragen uit de drie bronnen:
Bron: Gedicht 1: Ballade Winter 1943
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Een bittere kou gekoppeld aan een tekort aan van alles. Iedereen verlangt naar iets wat voor de oorlog nog wel voorhanden was, maar nu niet meer.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: De Duitsers (Moffen) hebben Nederland kaalgeplukt.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Veel levensmiddelen, zoals thee, werden vervangen door surrogaatproducten.

Bron: Gedicht 2:  De Noordgangers
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Mensen zijn in het noorden van Nederland hopeloos op zoek naar wat te eten.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Het gedicht verwijst overduidelijk naar de Hongerwinter van 1944/1945 toen mensen massaal op hongertocht gingen, op zoek naar eten op het platteland. In de winkels was kennelijk niets meer te krijgen.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.

Bron: Gedicht 3: Paria
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: De boer wil geen eten met anderen delen.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Je was afhankelijk van de vrijgevigheid van de boer. Mensen gaven alles weg in ruil voor wat eten (zelfs je onderbroek of je lichaam of ziel als de boer daarom vraagt).

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.

Bron: Gedicht 4: Zonder titel (Geen)
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Aan alles is een tekort ('Er is geen ... meer')

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Er is nu een overvloed aan alles.

Bron: Gedicht 5: Brandstoffen-nood
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Krantenpapier is een goede brandstof

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Over het voedsel zelf wordt niets gezegd, maar je moet wel een mogelijkheid hebben om het te kunnen koken. Krantenpapier is een goed alternatief. De titel Brandstoffen-nood verwijst ook naar het tekort aan normale brandstoffen als kolen en gas.

Bron: Gedicht 6: De Vrouw in Oorlogstijd
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Huisvrouwen hebben het meeste last van het tekort aan levensmiddelen en huishoudelijke materialen.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Je hebt distributiebonnen nodig om iets te kunnen kopen, maar in de winkels was er een tekort aan van alles.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je kopen wat je wilt, zonder enige rantsoenering.

Bron: Gedicht 7: Het Netellied
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: iedereen is bezig om netels te plukken. De netel is een goede vervanger voor andere levensmiddelen, maar let op: als we deze en andere planten blijven eten, lijken we op de beesten.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Er is bijna niets te krijgen ('welhaast leege borden').

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Toen aten mensen allerlei planten die we nu niet eten (zoals boterbloem, gras en netel).

Bron: Gedicht 8A: Het eerste Sinterklaasrijmpje
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Door de komst van de Duitsers (Moffen) zijn er geen Sinterklaastijd met zijn levensmiddelen.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: De Duitsers hadden alles gegapt.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.

Bron: Gedicht 8B: Het tweede Sinterklaasrijmpje
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Dankzij de vrijgevigheid van de Zweden is er weer een Sinterklaastijd met levensmiddelen die voorheen niet beschikbaar waren.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.

Bron: Gedicht 9: De Boer
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: De boer verrijkt zich zonder enig pardon ten koste van de hongerige stedelingen.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Kennelijk was er in de winkels niets meer te vinden en waren menselijk afhankelijk van de boeren op het platteland. Je had klinkende munt nodig om wat aan te schaffen, barmhartigheid zat er niet bij.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.

Bron: Gedicht 10: De Sloopers
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: De mensen zijn zoveel bezig met het kappen van takken en bomen dat er straks geen boom meer overblijft.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Om te koken heb je brandstof nodig en die kreeg men met illegaal gekapte bomen

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu steek je het gas aan of kook je elektrisch, maar toen was dat niet meer voorhanden.

Bron: Gedicht 11: Honger
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Honger is de grootste ramp die je kan overkomen.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Toen hadden mensen vaak honger, nu is er voedsel in overvloed.

Bron: Gedicht 12: Afscheid van den Suikerbiet
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Blij dat we geen suikerbieten meer hoeven te eten.

* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Er was een tekort aan alles (na de oorlog is er weer te eten, hetgeen inhoudt dat er daarvoor géén eten was).

* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Toen hadden de mensen niets anders dan suikerbiet (op allerlei manieren) te eten, nu is er meer variatie en hoeven we niet meer onsmakelijke) bieten te eten.

Bron: Tips voor het zelf maken van gedichten door jongeren
Zie: https://www.poeziepaleis.nl/tips-en-inspiratie/schrijftips-2/kinderen/
Zie verder voor de gedichtsvorm Elfje: https://schrijvenonline.org/nieuws/een-elfje-wat-was-het-ook-alweer

Kerndoelen
Nederlandse taal:
8. De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden. 9. De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren. 10. De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.

Levensbeschouwing
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 41. De leerling leert de atlas al

42. De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu.

 

verwante lessen

Login Form