Verzetsliteratuur - bron: gedicht 10

 
De Sloopers

Ze sluipen aan met bijlen en met zagen,
het duister dekt hun heimelijk bedrijf,
de regen valt, de Westenwind waait stijf
maar kan de stille sloopers niet verjagen.

Thuis is het koud en in de leege magen
weert zich de honger met zijn rustloos nijf (= mes, van het Engelse knive)
dies gaan zij allen 't staande hout te lijf
vanaf het kind tot d'ouderen van dagen.

Dus morgens steken in het park de stompen
hun bleeke koppen uit den zwarte grond,
verdwenen zijn de rijk-bedakte rompen,

bomenkappen

geen zomer zal ze meer met bladgroen tooien
noch herfst met goud en brons bestrooien
en 't vuur dooft rad (= snel) dat, boom na boom, verslond!

François Pauwels

 

verwante lessen

Login Form