Meteen na het begin van de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 legden de bezetters censuur op aan alle schrijvers in Nederland. Of je nu gedichten schreef, korte verhalen, romans of alle drie, je mocht niet meer alles schrijven en laten uitgeven wat je maar wilde. Alle literatuur die werd uitgegeven moest voortaan in lijn zijn met de leer van de Nazi’s.
Toch verschenen er gedurende de bezettingstijd duizenden gedichten en boeken die ingingen tegen die leer. Het was levensgevaarlijk om van die literatuur te verspreiden want je kon er voor worden terechtgesteld als je hierop betrapt werd.
Sommige gedichten en romans werden beroemd en zijn het nog steeds, de meeste andere zijn onbekend gebleven.
Van de gedichten uit die tijd die bewaard zijn gebleven, zijn er een kleine vijfduizend geschreven en uitgegeven als daad van verzet tegen de bezetters. Die gedichten laten zien hoe de Nederlanders de oorlog en de bezettingstijd beleefden.
Geert Lubberhuizen, student aan de Universiteit Utrecht, was met zijn illegale drukwerk zeer succesvol. Met de verkoop van de exemplaren van 'De Achttien Dooden' verdiende hij 75.000 gulden en met 'De Moffenspiegel', een boekje met spotprenten, verdiende hij zelfs meer dan 100.000 gulden. Hij bracht tijdens de oorlog 72 illegale publicaties uit en de opbrengst gebruikte hij voor de ondersteuning van het verzet (waaronder de opvang van ondergedoken joodse kinderen van het Utrechtse Kindercomité). Na de oorlog werd hij de oprichter en een succesvolle uitgever van De Bezige Bij.
Wat kun je van die gedichten leren over hoe Nederlanders de jaren 1940-1945 beleefden?
Dat gaan jullie na door enkele van die verzetsgedichten te lezen en door zelf een verzetsgedicht te maken.
Je bekijk twaalf gedichten over (onder meer) de voedselschaarste tijdens de Tweede Wereldoorlog . Je kiest er drie uit die je het meest aanspreken en lees die goed door.
Bij deze drie gedichten beantwoordt je enkele vragen.
Daarna schrijf je een eigen gedicht over voedsel in de oorlog, maar je mag ook een gedicht schrijven als verzet tegen de censuur.
Voor deze opdracht krijg je 2 lesuren de tijd. Deze opdracht doe je in je eentje.
Deel I
Kijk eerst naar de bronnen met de 12 gedichten, kies van de bronnen met gedichten 1-4, gedichten 5-8 en gedichten 9-12 er één van de gedichten uit en lees ze goed.
Over de drie door jou gekozen gedichten beantwoordt je de volgende vragen:
- Wat is het centrale thema van het gedicht?
- Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
- Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Niet bij elk gedicht kun je een antwoord vinden op alle drie de vragen omdat het gedicht niet direct over voedsel gaat
Deel II
Je mag nu kiezen.
- Schrijf een gedicht om te protesteren tegen de diverse manieren waarop de Duitse bezetters censuur oplegden aan de Nederlandse schrijvers. Als je dat wil doen, lees dan over die censuurmaatregelen in Bron: Censuur.
- Schrijf een eigen gedicht over voedsel in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Wat je ook gaat doen, bekijk de tips hieronder.
Tip 1
Een elfje. Dat is een gedicht(je) van elf woorden, verdeeld over 5 regels.
Bijvoorbeeld:
oorlog
ik wil
geen oorlog meer
stop de oorlog nu
alsjeblieft
Roos Koks
De eerste regel heeft een woord, de tweede twee woorden, de derde drie en de vierde regel heeft vier woorden. De vijfde regel heeft weer één woord en is een samenvatting van het geheel.
Tip 2
In Bron: zelf gedichten maken vind je tien verschillende tips van Jurre van den Berg, redactielid van 'Doe Maar Dicht Maar' en zelf dichter. Je hoeft deze bron niet helemaal door te lezen, maar misschien brengt één van de tien tips je op een idee voor een eigen gedicht.
Heb je je gedicht klaar, laat het dan lezen door je leerkracht.
Meteen na de bezetting van Nederland in mei 1040 namen de Duitsers tal van maatregelen om hun eigen (fascistische) ideeën op te leggen aan alle burgers van Nederland. Ook schrijvers van literatuur moesten zich aan die leer aanpassen. Hiertoe namen de bezetters de volgende maatregelen:
- Op 27 november 1940 richtten de Duitsers het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten DVK op. Die kreeg een aparte afdeling, de Afdeling voor het Boekwezen.
- Alle dichters en schrijvers moesten zich aansluiten bij een bond genaamd Letterengilde.
- Alleen schrijvers die de Duitsers goedgezind waren, kregen toestemming om hun boeken uit te brengen.
Maar talloze bekende en onbekende schrijvers lapten de censuur aan hun laars. Die schreven de hele bezettingstijd door gedichten en boeken en deden die ook verschijnen. Enkele gedichten en boeken waren heel bekend en bereikten hoge oplagen. Van het gedicht '(Een lied voor) De Achttien Dooden'* van Jan Campert bijvoorbeeld zijn meer dan 15.000 exemplaren gedrukt.
Maar meestal waren de oplages klein en gingen exemplaren van een uitgave van hand tot hand. Gedichten en verhalen werden overgeschreven, overgetypt, gekopieerd met een stencilapparaat of gedrukt op illegale drukpersen. Dat was niet zonder gevaar. Wie in handen van de bezetters viel, liep het risico te worden gedood. Dat overkwam bijvoorbeeld de Groningse kunstenaar/uitgever Hendrik Nicolaas Werkman.
Naast zo'n duizend illegale boeken zijn er ook een kleine vijfduizend verzetsgedichten illegaal verschenen. Veel gedichten hadden geen hoge literaire kwaliteit, maar ze lieten wel goed zien hoe de Nederlanders de oorlog beleefden. Die waren boos, bang of bedroefd en lieten zien wat ze belangrijk genoeg vonden om in een gedicht te verwoorden. Er zijn gedichten die gaan over grote gebeurtenissen (zoals de landing van de geallieerden in Normandië op 6 juni 1944 of het einde van de oorlog op 5 mei 1945). Weer andere gedichten gaan over over allerlei dagelijkse zaken die de geschiedenisboeken niet hebben gehaald.
* Klik hier om het gedicht te lezen: https://www.tweedewereldoorlog.nl/wp-content/uploads/2014/01/Beeldbank-WO2-NIOD-182493.jpg.
Ballade Winter 1943
Wie nu langs Assen's straten waart
Ziet menschen loopen ... snel-bedaard,
(Al naar gelang van eigen aard).
Gedoken in de dikste jas
Die in de kleerkast over was,
(Helaas te wijd en niet van pas)
De eerste, die ik tegenkwam
En even bij zijn knoopsgat nam
Zag wit van kou en hoestte lam.
"O, vriend!", sprak ik, "Wat schort er aan?
Is 't met Uw levensvreugd gedaan?"
"Neen", zei hij "Ik heb geen sokken aan",
Mijn teenen zijn wat stijf en blauw,
'k Mocht eerst niet uit van Moe de Vrouw
(En punten heb je niets aan nou!")
Toen naderde mijn vriend Van Driel
Scheen door misère zoo vernield
Toen hij me even staande hield,
Zeggend: "Heb j'ook reeds zoo'n gebrek?
Bij ons in het huis is 't wel heel gek:
Mijn schoenen zijn volkomen lek!
Mijn vrouw liep steeds vergeefs om klompen
Mijn onderkleeren lijken lompen -
Op 't Textiel-Bureau kreeg ik slecht stompen".
De derde, die mij spreken wou
Trok geheimzinnig aan mijn mouw:
"Zeg, zit je ook zoo in de kou?
Mijn kolen heb ik bijna op.
Het dure hout bleek ook een strop
En turf ... daar wacht ik nog steeds op!
Een dame sprak 'k, die klaagde dat
Zij geen één envelop meer had
En toch zooveel te pennen had.
De een ontbeerd' een parapluie
De ander miste op z'n menu
Het schepje vette winterjus,
Een ander zuchtte: "Was 't maar vreê? (= vrede)
Dat surrogaat smaakt toch zoo wee,
Wat had ik graag eens echte thee!"
Die steunde om een batterij
Een ander wou 'n lantaarn erbij -
Een vrouw was ziek om handwerkzij
Veel mannen smachten naar tabak
En boden voor een pakje Shag
De laatste guldens uit hun zak.
Lange rij wachtenden op straat voor een half onsje tabak
Zoo ging het eindeloos maar voort,
Wat heb ik vaak dien dag gehoord
Van kopzorg, die 't humeur verstoort!
Het was één lange, bange klacht,
Die ik naar huis heb meegebracht,
Nóg meer dan ik reeds had verwacht.
't Bleek dat elke Asser, die op pad
Was, iets te wenschen had. -
(En 't zat hen heelemaal niet glad!)
Moraal:
De cette histoire la morale?
De Moffen plukten Holland kaal
En meestal gaat men aan de haal-
Indien een ander ons genaakt (= nadert)
En mededeelt om welke zaak
Hij thans verlegen is geraakt.
Doch hooglijk wij 't waardeeren moeten
Wanneer wij somtijds een ontmoeten
Die niet zich gauw maakt uit de voeten.
Maar ons in dezen bange tijd
Door gulle hulp het hart verblijdt
Hem zij dit oorlogslied gewijdt!
Door: T.J. Servatius (1943)
De Noordgangers
Als vage schimmen shuiven zij
In 't grauwe avondlicht voorbij
Een nimmer eindigende rij.
Honger!
Vermoeid, gebogen, zonder woord,
Zo strompelen ze naar de Noord,
Een bitt're noodzaak drijft ze voort,
Honger!
Ze worstelen in sneeuw en ijs,
Lang en verschrikk'lijk is de reis,
Mar toch, vooruit, tot elke prijs,
Honger!
Ze lopen eindloos uur na uur,
Ze slapen ergens in een schuur,
Waar 't lekt en tocht, de wind is guur,
Honger!
Doorweekt, verkleumd, de handen stijf,
De kleren plakkend aan hun lijf,
O, wat een jammelijk bedrijf,
Honger!
In een verbeten vaal gezicht,
Hun ogen starend, zonder licht,
Naar voren, naar het doel gericht.
Honger!
Ze leven op wat korstjes brood,
Ze zijn in vreselijke nood,
Naast elken trekker gaat de Dood.
Honger!
Soms valt één uit hun midden neer,
Hem treft het grote leed niet meer.
De rij wijkt uit ... en sluit zich weer.
Honger!
Men draagt hem ergens naar de kant.
Daar breekt zijn oog, verstijft zijn hand,
Hij blijft daar in het vreemde land.
Honger!
O Nederland, vergeet dit nooit,
Uw volk, zo jammelijk berooid,
In diepste rampspoed neergegooid.
Honger!
Onthoudt dit leed, dat in de nacht
Door hun vervloekte zucht naar macht
Dit "Herrenvolk"* ons heeft gebracht.
HONGER!
Anoniem (Hongerwinter 1944-1945)
* Herrenvolk: Naam die de Duitsers zichzelf graag gaven gedurende de nationaal-socialistische periode (1933-1945). Daarmee gaven zij aan dat zij zich verheven voelden boven de andere volken.
Paria
Waar heb je dat eten vandaan?
Zal ik er ook heen gaan?
Boer geef me 'n boterham
of anders een bord pap.
Waar heb je dat eten vandaan?
Zou ik er ook heen gaan?
Boer heb je nog piepers?
Ik trek m'n schoenen al uit.
Waar haal je dat eten vandaan?
Zal ik er ook gaan staan?
Boer geef me wat boter,
vleesch of anders wat vet.
Waar komt al dat eten vandaan?
Ik moet er ook heengaan.
Boer hier is mijn onderbroek
geef me in godsnaam een pannekoek.
Waar komt het eten vandaan?
Laat mij er ook heengaan.
Boer wil je mijn lijf?
Snij het in stukken voor je wijf.
Waar heb je dat eten vandaan?
Mag ik er ook heen gaan?
Boer hier heb je ook mijn ziel,
bind haar aan je wagenwiel.
Rij haar op den weg te pletter,
dan ben ik kapoet en jij weer vetter.
Peter van Steen (pseudoniem van Peter Mourits)
Zonder titel (Geen)
Geen zeep meer voor je handen, geen pasta voor je tanden
Geen rubber voor je banden, geen koffie om te branden
Geen thee met fijne puntjes, geen fijne zilv'ren muntjes
Geen borstels en geen kammen, geen dikke boterhammen
Geen schapen op de hei, geen vee meer in de wei
Geen spek meer en geen vet, geen Hollandse zeebanket
Geen olie meer uit Delft, geen schelvis en geen elft (= meivis, lijkt op haring)
Geen visboer aan de deur, geen kuit meer van de steur
Geen zoolleer voor je schoenen, geen was meer om te boenen
Geen geweer om op te jagen, geen gevoel van welbehagen
Geen groenten en geen uien, geen verlichte winkelpuien
Geen bloemkool en saucijzen, geen snippen of patrijzen
Geen linnen en katoenen, geen fazanten en kalkoenen
Geen volvette kazen, geen eenden en geen hazen
Geen banaan, geen appelsienen, geen voldoende vitaminen
Geen boter en margarine, geen suiker of saccharine (= kunstmatige zoetstof)
Geen plezier meer in het reizen, geen vastigheid in prijzen
Geen kerken meer met klokken, geen parapluies en stokken
Geen kippen in de hokken, geen ei om ze te fokken
Geen wol meer om te breien, geen echte specerijen
Geen messen en geen scharen, knopen en geen garen
Geen zin meer om te sparen, geen pomade (= haarzalf) voor de haren
Geen mailboot*, die kan varen, geen bad in zilte baren
Geen tabak en geen sigaren, geen whisky en geen klare
Geen glazen en geen flesschen, geen "Voorburg" (= sterke drank) en geen "Bessen" (= bessenjenever)
Geen paitje (= drank) op zijn tijd, geen Witte Sociëteit (= uitgaansgelegenheid in Den Haag)
Geen gezellig borreluur, geen badplaats voor de kuur
Geen keus voor medicijnen, geen Belge (= Belgische), Fransche wijnen
Geen spiegelei met ham, geen zitplaats in de tram
Geen uitzicht vor de jeugd, geen eerbied voor de deugd
Geen gerucht, dat werkelijk deugt, geen film, die je verheugt
Geen kranten met ochtendbladen, geen boek meer naar je gade
Geen vuur meer op te braden, geen spijzen die verzaden
Geen gas om op te koken, geen kolen om te stoken
Geen erwtensoep met kluiven, geen post- of andere duiven
Geen lust meer om te fuiven, geen appels en geen druiven
Geen varkenscarbonade, geen pure chocolade
Geen echte marmelade, geen zuiv're limonade
Geen jas om aan te trekken, geen klok meer om je te wekken
Geen wederzijdsch vertrouwen, geen materialen om te bouwen
Geen potten en geen pannen, geen kruiken en geen kannen
Geen wafels en geen macronen, geen rhum- of andere bonen
Geen soezen en geen poffers, geen kisten en geen koffers
Geen papier en geen enveloppen, geen schotels en geen koppen
Geen volle melk met room, geen slaap meer zonder droom
Geen lint (= inktlint) meer om te schrijven, dus laat ik hierbij blijven
Geen twijfel of het morgen zal bevrijden van die zorgen!!!!!
Anoniem
* Schip dat zowel passagiers als mail vervoert
Iedere Nederlander had een distributiestamkaart waarmee distributiebonnen verkrijgbaar waren. Met die bonnen kon een bepaalde hoeveelheid levensmiddelen of andere schaarse artikelen gekocht worden. Wanneer bepaalde artikelen 'op de bon' waren, betekende dat nog niet dat ze ook daadwerkelijk voorradig waren. Om te vermijden dat men er te laat bij was, vormden zich lange rijen voor de winkels. Regelmatig kon het gebeuren dat je voor niets in de rij had gestaan.
Brandstoffen-nood
Voor de brave krantenmensen
Is het nu een fijne tijd.
Als de krant maar in de bus zit,
Dan is iedereen verblijd.
't Eerste blad gaat naar de keuken,
't Tweede om de koekenpan,
't Derde om een emmer water,
Want zo heeft men er wat aan!
's Avonds in je bed wat kranten,
En je hebt al dra je zin.
Met het kerknieuws om je voeten
Sluimer je al spoedig in.
Hoor de koffieketel brommen
In de fijnste kunstrubriek!
Kijk de kroten (= bieten) lustig stoven
In een pagina kritiek!
't Raadsverslag zit om de theepot.
Om de prentjes wordt geschaakt.
Een toneelkritiek krijgt waarde,
Als men er een bal van maakt.
't Kameroverzicht brandt fijntjes,
Als je maar eens lekker pookt.
In een ethisch hoofdartikel
Wordt de rode kool gekookt.
Laat ons nu bokken schieten.
Niemand let op ons, zowaar.
Alles brandt toch even lekker,
Zelfs de reuzigste canard. (= journalistieke misser)
Wij verspreiden licht en warmte,
Ook al loopt een zin wat raar.
'n Journalist is tegenwoordig
Niets dan een brandstoffenhandelaar!
Anoniem
De Telegraaf bleef in de oorlog verschijnen. Door papierschaarste werd het dagblad steeds kleiner.
De Vrouw in Oorlogstijd
De huisvrouw is in oorlogstijd
zeer zeker te beklagen;
de distributie-narigheid
heeft zij vooral te dragen.
Haar warenkennis baat nu niet-
ze neemt, wat ze kan krijgen;
en als er soms niets overschiet,
dan weet ze nòg te zwijgen.
De slager zei: ik doe mijn best,
maar 'k heb niet veel gekregen;
toen wist de huisvrouw al de rest
en heeft ze stil gezwegen.
De kruidenier zei: neen, mevrouw,
dat heb ik niet voorhanden;
ik dacht, dat 'k nog iets krijgen zou -
mevrouw bijt op haar tanden.
Een mantel kopen kon ze niet -
men telt de punten even;
dà's twee tekort, zoals U ziet
dus kon men hem niet geven.
De schoenen van de kleine meid
zijn op-en-top versleten-
ze vroeg een bon; maar "tot mijn spijt"...;
toen had ze 't al geweten.
En elke dag, die komen gaat,
vindt in de vroege morgen
de vrouw als bonnen-apparaat
reeds barstenvol met zorgen.
De huisvrouw is in oorlogstijd
zeer zeker te beklagen;
de distributie-narigheid
heeft zij vooral te dragen.
P. de Bruin
Het Netellied
't Is aan de orde van den dag,
'n Vraag op aller lippen:
"Wat zullen we vandaag nu weer
Naar binnen moeten nippen?"
Reeds twee jaar lang nu zitten wij
Met welhaast leege borden.
op onze lippen ligt de vraag:
"Wat zal er van ons worden?"
Tot plots'ling op een goeden dag
't Verlossend woord weerklinkt:
"De Nederlander krijgt nu iets,
Waarvan hij niet meer stinkt".
Het vraagstuk "gas" was zeer acuut,
De stank niet te verdrijven
Wees maar gerust, mijn gasgenoot,
En lees wat ik ga schrijven.
Heel Neêrland heeft de plukkerskoort
't Is plots'ling opgekomen.
Niets blijft er in de velden staan;
ze rooien zelfs de boomen.
Het lekkerst van het nieuwe groen
Dat is beslist de netel.
Je eet je nu een vollen maag
Verslindt de heele ketel.
Weg bloemkool, wortel, roode kool;
Weg sla, en weg spinazie
Luister naar wat ik zeggen ga:
't Is goed voor heel de natie".
Het pijpkruid en de paardensla
Zijn rijk aan vitaminen.
Je hoeft tenminste nu niet meer
Van honger zitten grienen.
De boterbloem is populair,
Het gras delicatesse;
De netel echter is subliem;
Een groente-meesteresse.
Groei op nu, Neêrlands jongelui:
Onthouding staalt de geesten!
Gaan echter wij maar steeds zoo door,
Dan zijn wij spoedig beesten.
Anoniem (waarschijnlijk 1942)
Twee Sinterklaasrijmpjes
Het heerlijk avondje zal niet komen
Het avondje van Sinterklaas
Want de moffen zijn gekomen
En die spelen hier de baas
Koffie, choco en ook thee } bis
Alles gapten die moffen mee! }
Anoniem
Daar ginds komt de stoomboot uit Zweden al aan.
De Zweed is met het lot van ons volkje begaan.
Hij weet hoe wij lijden en lenigt de nood.
Wij krijgen een schip vol boter en brood.
't Heerlijk dagje is gekomen,
't Dagje van het Rode Kruis.
Zoiets is zelfs niet te dromen,
Vol op brood in ieder huis.
Tjonge, jonge wat een pret,
Niet met honger naar je bed.
Zie de maan schijnt door de bomen,
Moeder snijt de boterham,
Uit 't bevriende Zweden kwam.
Nu heb ik geen honger meer.
Lieve Zweden, dank U zeer.
Anoniem (1945)
Voor de distributie van het Zweedse brood werden middenstanders als tijdelijke "Rode Kruiswinkels" aangewezen.
Zij ontvingen naderhand een oorkonde als erkenning.
De Boer
Leve de volksche man, de brave boer! -
Hij strooit het zaad in de gelijke voren
of zwaait de zeis door 't overrijpe koren
dat brengt hem daalders veel en rijk'lijke voer.
Des Zondags gaat hij met zijn zonen, stoer,
ter kerke, naar de Blijde Boodschap hooren
en 's avonds ziet ge hem zijn pijpje smoren,
met schoenen aan, op den geschrobde vloer.
Maar of de stadsmensch hongert laat hem koud,
hij geeft alleen maar tegen klinkende goud
en 't roert hem niet of and'ren hem begekken; (= bespotten)
begeert telt hij bij het zuinige licht
en snoert de kous met de dukaten dicht:
voor hem mag ieder, - niet zijn vee! - verrekken!-
François Pauwels (1945)
De Sloopers
Ze sluipen aan met bijlen en met zagen,
het duister dekt hun heimelijk bedrijf,
de regen valt, de Westenwind waait stijf
maar kan de stille sloopers niet verjagen.
Thuis is het koud en in de leege magen
weert zich de honger met zijn rustloos nijf (= mes, van het Engelse knive)
dies gaan zij allen 't staande hout te lijf
vanaf het kind tot d'ouderen van dagen.
Dus morgens steken in het park de stompen
hun bleeke koppen uit den zwarte grond,
verdwenen zijn de rijk-bedakte rompen,
geen zomer zal ze meer met bladgroen tooien
noch herfst met goud en brons bestrooien
en 't vuur dooft rad (= snel) dat, boom na boom, verslond!
François Pauwels
Honger
Ik wil hierna nooit nooit meer honger hebben.
Ik ken nu oorlog, bommen, honger, angst, gemis
ik weet wat het is geen huis of houvast nog te hebben
Maar 'k weet dat honger nog het allerergste is.
Ik wil hierna nooit nooit meer honger hebben.
'k Wil liever sterven in een ongelijken strijd
dan dat ooit iets of iemand mij nog kan knechten
dat ik alle dagen van de honger lijd.
Wellicht mijn God was deze oorlog nodig
een deel der mensheid leed al honger voor dees tijd
we zullen strijden voor een betere verdeling
Nu kennen wij de wrede werkelijkheid
Ik wil hierna nooit nooit meer honger hebben
dees' mensonterende verdoemenis
'k Zal met m'n leven strijden tegen oorlog en z'n plagen
waarvan de honger wel de allerergste is.
H. List-Eldermand
Afscheid van den Suikerbiet
Vaarwel, vaarwel, o suikerbiet,
Jou zie ik gaan zonder verdriet.
Al bleef ik ook door jou in 't leven,
Voldoening kon je mij niet geven.
Gegeven heb ik jou als plak,
Als soep, als groente, als gebak,
Ja zelfs puree van jou gemaakt,
Maar nimmer heb je mij gesmaakt.
En wat je mij aan suiker gaf,
Dat nam je mij aan brandstof af.
Maar uit is nu je heerschappij,
Er is weer eten, we zijn weer vrij.
Voor ons heb je nu afgedaan,
Je moet maar naar de Moffen gaan,
Die kunnen nu weer op gaan bouwen,
En voor hun maaltijd bieten kauwen.
Voor ons komt weer een goede tijd,
We zijn nu Mof en bieten kwijt.
En scheppen daardoor nieuwen moed,
Vaarwel, o biet, het ga je goed!
Anoniem (na mei 1945)
Muurschildering van Hitler met de tekst: 'Hij gaf ons suikerbiet,
maar dood kreeg hij ons niet. Was ik maar schilder gebleven.'
Hitler was schilder in Wenen voordat hij leider van de Nazi's werd.
1. Een gedicht kan overal over gaan
Over kleine dingen als een fietsbel of een sok, over grote dingen als een flatgebouw of een reuzenrad, over mensen die je kent of over gevoelens van angst, vreugde of verdriet. In een gedicht mag je dromen, liegen, overdrijven en gek doen. In een gedicht kun je zelfs zwijgen, of iets niet verklappen. Dat maakt de lezer juist extra nieuwsgierig.
2. Een gedicht mag een beetje mysterieus zijn
Je hoeft een gedicht niet te snappen, maar je moet een gedicht wel voelen. Je moet kippenvel krijgen of grinniken of zonder te weten waarom, het mooi vinden. Of misschien leest het gedicht lekker als je het hardop voorleest? Kortom: het gaat erom wat het gedicht met de lezer doet.
3. Dichters zeggen de dingen net een beetje anders
Soms zeggen ze dingen twee of drie keer, soms spelen ze met klanken zodat je veel boek, koek, zoek hoort, soms vergelijken ze de zon met een kachel of een boek met een kast, soms schrijven ze een zin net even anders op door woorden weg te laten. In een gedicht speel je met woorden en klanken.
4. Mensen denken dat een dichter rijmt, maar vaak is het beter niet te rijmen
De hemel is blauw, ik hou van jou is zelfs een beetje saai. Rijm niet omdat het moet of omdat je denkt dat het hoort. Laat de klank van woorden en/of het ritme het werk doen!
5. Woorden hebben ruimte nodig
Schrijf korte regels. Tien woorden op een regel is al veel, dan drukken de woorden elkaar weg. Breek een zin liever in stukjes, laat woorden weg, of zet ze op een nieuwe regel. Gebruik ook niet te veel regels. Schrijf eerst alles op wat je vertellen wilt en kijk dan wat je missen kunt. Wie schrijft schrapt. Houd de beste zinnen over en maak je vers niet langer dan zes tot tien regels.
6. Sla af en toe een regel over
Dat heet een witregel. Ze geven een gedicht stilte en de lezer ruimte om even na te denken.
7. Gebruik woorden die je ziet
Zeg niet auto, maar Opel, zeg niet bloem maar krokus. Sommige woorden zijn zo vaak gezegd dat ze versleten zijn, woorden als leuk, blij, pijn zeggen weinig. Bedenk een beter woord. Denk verder dan je pen lang is.
8. Herhaal een belangrijk woord of een belangrijke regel
Daardoor krijgt iets nadruk en gaat het gedicht klinken als een muziekstuk of een liedje. Lees je gedicht hardop voor, dan hoor je het ritme. Klinkt het goed? Of struikel je?
9. Schrijf je gedicht niet over, gebruik geen zinnen van iemand anders
Bedenk je eigen woorden, zinnen. Jij bent uniek en jij zegt de dingen zoals alleen jij ze zeggen kan!
10. Elke grote dichter lapt de regels aan zijn laars, maar wel met een goede reden
Dus vind je dat je vers rijmen moet omdat het beter klinkt, doe dat! Wil je een lang vers schrijven omdat jouw gedicht dat nodig heeft, schroom niet. Wees bijzonder.
Succes!
Jurre van den Berg (21) is redactielid van Doe Maar Dicht Maar en zelf dichter. Hij geeft workshops poëzie op middelbare scholen en treedt regelmatig op met zijn eigen werk.
De les 'Verzetsliteratuur' komt voor uit de 'Nationale WO2-collectie Tekst: dagboeken, verzetsliteratuur en propagandadrukwerk', onderdeel van het Erfgoed Van de Oorlog, geïnitieerd door het Miniserie van VWS. Het is een bijzonderecollectie. Vanwege de beperkingen die de Duitsers oplegden werd het grootste deel van deze boeken en gedichten in kleine oplags en onder lastige omstandigheden vervaardigd. De resterende exemplaren zijn daardoor zeldzaam. De WO2-collectie Verzetsliteratuur biedt daardoor een uniek overzicht van de ondergrondse literaire activiteiten in bezet Nederland.
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland van 1940 tot 1945 kregen Nederlandse dichters en verhalenschrijvers te maken met censuur. Ze mochten alleen gedichten en verhalen uitgeven die niet tegen de Nazileer in gingen.
Toch bleven talloze schrijvers gedichten of verhalen maken en uitgeven zoals ze dat zelf wilden. Ze trokken zich niets van de censuur aan, al riskeerden ze daarmee de doodstraf.
Leerlingen maken kennis voorbeelden van deze illegale literatuur in de vorm van gedichten die weergeven hoe men de Tweede Wereldoorlog en de bezettingstijd beleefde. Ook biedt de les leerlingen de gelegenheid om in dezelfde geest zelf van die gedichten te schrijven.
Plan van aanpak
Voor deze les trekt u 2 lesuren uit. De leerlingen maken de opdracht in de les in hun eentje.
De opdracht bestaat uit twee delen.
Deel I
De leerlingen nemen de gedichten in de bronnen met 12 gedichten door. Van de bronnen met gedichten 1-4, gedichten 5-8 en gedichten 9-12 kiezen ze een gedicht uit en dat lezen ze nog eens, maar dan aandachtig.
Over die gedichten geven ze antwoord op de volgende vragen:
- Wat is het centrale thema van het gedicht?
- Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
- Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Niet bij elk gedicht kunnen ze bij elke vraag antwoord geven omdat het gedicht niet direct over voedsel gaat dan volstaat als antwoord ‘Niet van toepassing’ of iets dergelijks.
Vraag na een uur enkele leerlingen naar de antwoorden op de vragen bij de gedichten die ze geezen hebben.
Deel II
Leerlingen kunnen kiezen uit:
- het schrijven een gedicht om te protesteren tegen de diverse censuurmaatregelen waar Nederlandse schrijvers mee te maken kregen tijdens de bezettingstijd. Wat die maatregelen waren, is te lezen in Bron: Censuur.
- het schrijven van een eigen gedicht over voedsel in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Als het schrijven van een gedicht problemen oplevert of leerlingen zeerder willen weten dat hun gedicht een fraai gedicht wordt, kunnen tip 1 in Dit ga je doen gebruiken en/of Bron: Zelf gedichten maken met negen tips raadplegen.
Als iedereen klaar is met zijn of haar gedicht, leest u de gedichten door.
U kunt zelf beoordelen welke gedichten de mooiste of origineelste zijn, maar u kunt dat ook samen met de leerlingen doen. Daar heeft u dan wel extra tijd voor nodig.
Uitwerking:
Antwoorden op de vragen uit de drie bronnen:
Bron: Gedicht 1: Ballade Winter 1943
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Een bittere kou gekoppeld aan een tekort aan van alles. Iedereen verlangt naar iets wat voor de oorlog nog wel voorhanden was, maar nu niet meer.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: De Duitsers (Moffen) hebben Nederland kaalgeplukt.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Veel levensmiddelen, zoals thee, werden vervangen door surrogaatproducten.
Bron: Gedicht 2: De Noordgangers
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Mensen zijn in het noorden van Nederland hopeloos op zoek naar wat te eten.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Het gedicht verwijst overduidelijk naar de Hongerwinter van 1944/1945 toen mensen massaal op hongertocht gingen, op zoek naar eten op het platteland. In de winkels was kennelijk niets meer te krijgen.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.
Bron: Gedicht 3: Paria
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: De boer wil geen eten met anderen delen.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Je was afhankelijk van de vrijgevigheid van de boer. Mensen gaven alles weg in ruil voor wat eten (zelfs je onderbroek of je lichaam of ziel als de boer daarom vraagt).
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.
Bron: Gedicht 4: Zonder titel (Geen)
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Aan alles is een tekort ('Er is geen ... meer')
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Er is nu een overvloed aan alles.
Bron: Gedicht 5: Brandstoffen-nood
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Krantenpapier is een goede brandstof
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Over het voedsel zelf wordt niets gezegd, maar je moet wel een mogelijkheid hebben om het te kunnen koken. Krantenpapier is een goed alternatief. De titel Brandstoffen-nood verwijst ook naar het tekort aan normale brandstoffen als kolen en gas.
Bron: Gedicht 6: De Vrouw in Oorlogstijd
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Huisvrouwen hebben het meeste last van het tekort aan levensmiddelen en huishoudelijke materialen.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Je hebt distributiebonnen nodig om iets te kunnen kopen, maar in de winkels was er een tekort aan van alles.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je kopen wat je wilt, zonder enige rantsoenering.
Bron: Gedicht 7: Het Netellied
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: iedereen is bezig om netels te plukken. De netel is een goede vervanger voor andere levensmiddelen, maar let op: als we deze en andere planten blijven eten, lijken we op de beesten.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Er is bijna niets te krijgen ('welhaast leege borden').
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Toen aten mensen allerlei planten die we nu niet eten (zoals boterbloem, gras en netel).
Bron: Gedicht 8A: Het eerste Sinterklaasrijmpje
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Door de komst van de Duitsers (Moffen) zijn er geen Sinterklaastijd met zijn levensmiddelen.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: De Duitsers hadden alles gegapt.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.
Bron: Gedicht 8B: Het tweede Sinterklaasrijmpje
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Dankzij de vrijgevigheid van de Zweden is er weer een Sinterklaastijd met levensmiddelen die voorheen niet beschikbaar waren.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.
Bron: Gedicht 9: De Boer
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: De boer verrijkt zich zonder enig pardon ten koste van de hongerige stedelingen.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Kennelijk was er in de winkels niets meer te vinden en waren menselijk afhankelijk van de boeren op het platteland. Je had klinkende munt nodig om wat aan te schaffen, barmhartigheid zat er niet bij.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu kun je eten in iedere supermarkt of winkel die levensmiddelen verkoopt vinden.
Bron: Gedicht 10: De Sloopers
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: De mensen zijn zoveel bezig met het kappen van takken en bomen dat er straks geen boom meer overblijft.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Om te koken heb je brandstof nodig en die kreeg men met illegaal gekapte bomen
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Nu steek je het gas aan of kook je elektrisch, maar toen was dat niet meer voorhanden.
Bron: Gedicht 11: Honger
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Honger is de grootste ramp die je kan overkomen.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Over hoe je al dan niet aan voedsel kon komen, wordt niets gezegd.
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Toen hadden mensen vaak honger, nu is er voedsel in overvloed.
Bron: Gedicht 12: Afscheid van den Suikerbiet
* Vraag: Wat is het centrale thema van het gedicht?
Antwoord: Blij dat we geen suikerbieten meer hoeven te eten.
* Vraag: Wat (in de gekozen gedichten) maakte het zo moeilijk om aan voedsel te komen?
Antwoord: Er was een tekort aan alles (na de oorlog is er weer te eten, hetgeen inhoudt dat er daarvoor géén eten was).
* Vraag: Welk voedsel of wat in de voedselvoorziening was heel anders dan nu?
Antwoord: Toen hadden de mensen niets anders dan suikerbiet (op allerlei manieren) te eten, nu is er meer variatie en hoeven we niet meer onsmakelijke) bieten te eten.
Bron: Tips voor het zelf maken van gedichten door jongeren
Zie: https://www.poeziepaleis.nl/tips-en-inspiratie/schrijftips-2/kinderen/
Zie verder voor de gedichtsvorm Elfje: https://schrijvenonline.org/nieuws/een-elfje-wat-was-het-ook-alweer
Kerndoelen
Nederlandse taal:
8. De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden. 9. De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren. 10. De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Levensbeschouwing
40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 41. De leerling leert de atlas al
42. De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu.
- De leerlingen kunnen enkele maatregelen benoemen die de Duitse vezetters van Nederland namen om censuur uit te oefenen op Nederlandse schrijvers.
- De leerling kunnen uitleggen hoe talrijke schrijvers er ondanks de censuurmaatregelen toch in slaagden om werk te schrijven en uit te geven zoals ze dat zelf wilden.
- De leerlingen hebben gezien welk risico deze schrijvers daarmee liepen.
- De leerlingen hebben gezien dat voor veel mensen literatuur een goede uitlaatklep was voor het verwoorden van dagelijkse ergernissen en opgedane emoties
- De leerlingen hebben door het schrijven van een eigen gedicht laten zien dat ze zich kunnen verplaatsen in de gedachtewereld van mensen die verzetsliteratuur schreven tijdens de Duitse bezetting van Nederland.
De opdracht is goed gemaakt als:
- de leerlingen aan de hand van antwoorden op de vragen hebben laten zien dat ze de gedichten die ze gelezen hebben, goed hebben begrepen.
- de gedichten die de leerlingen zelf hebben geschreven laten zien dat ze zich goed kunnen verplaatsen in de belevingswereld van Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting van Nederland.