Mensen kunnen steeds dieper in de schulden raken totdat ze niet langer in staat zijn om al hun schulden af te lossen. In Nederland kunnen ze deskundige hulp inroepen om van die schulden af te komen.
Maar ook landen kunnen zo diep in de schulden raken dat ze dit probleem niet langer helemaal zelf kunnen oplossen.
Hoe komt dat? Wat voor gevolgen heeft dat voor die landen en hun burgers? Wat voor hulp krijgen ze om uit de schulden te komen? Wat voor oplossingen zijn er voor dit probleem voorhanden? Wat doen de Verenigde Naties aan dit probleem? En niet in de laatste plaats: waarom is het niet altijd de schuld van het land zelf als het steeds dieper in de schulden raakt?
Als jullie dat uitgezocht hebben, voeren jullie met een pamflet of petitie campagne voor radicale schuldverlichting voor de armste ontwikkelingslanden.
Laat hierin zien dat het de morele plicht van rijke landen is om daar werk van te maken en waarom het ook in het belang van de rijke landen zelf is om dat te doen.
Voor deze opdracht krijg je 1 lesuur de tijd.
Kijk naar de SchoolTV-film over schuldsanering’. Daarna lees je in je eentje de bron ‘Wat doen de VN?’. Daar krijg je 20 minuten de tijd voor.
Daarna werk je samen met vier andere leerlingen om het pamflet of de petitie te maken. Verdeel de vijf andere bronnen onder elkaar en lees de bron die je gekozen hebt.
Maak samen je pamflet of je petitie. Laat je pamflet of je petitie aan je leerkracht zien.
Kijk naar de SchoolTV-film ‘Schuldsanering’:
Let goed op hoe volgens deze film mensen van hun schulden af kunnen komen, omdat veel van de informatie hierover ook van toepassing is op landen die diep in de schulden zitten.
Elk land leent geld van andere landen, aan banken en van burgers, en maakt dus schulden. De overheid komt in de eerste plaats aan haar inkomsten door het heffen van belastingen. Daarnaast komt die overheid aan geld door leningen aan te gaan om grotere uitgaven te bekostigen. Leningen moeten worden afbetaald en er moet rente over worden betaald. Dat is geen probleem, zolang daar voldoende geld voor is. Als dat niet zo is, dan lopen de bedragen die nodig zijn voor de aflossingen en rentebetalingen steeds verder op, en blijft er steeds minder geld over voor andere zaken die ten goede komen aan de burgers van het land. Dat gebeurde precies met landen die we nu ‘ontwikkelingslanden’ noemen.
Deze landen waren meestal een kolonie van West-Europese landen. Na 1945 werden steeds meer koloniën onafhankelijk. Soms kregen ze financiële hulp mee van hun voormalige kolonisator, maar vaak hadden ze zich vrij moeten vechten en bleven ze verarmd achter. Om zich economisch te kunnen ontwikkelen, hadden ze veel geld nodig, bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen en bruggen en de bouw van ziekenhuizen, scholen, universiteiten, enzovoort. Dat geld hiervoor kregen ze in de vorm van ontwikkelingshulp en via leningen van banken in rijke landen.
Meestal konden de landen die de leningen kregen ze wel aflossen en de rente erover betalen, ook omdat de rente laag was.
Dat veranderde rond 1980. Het ging toen overal ter wereld slechter met de economie, waar vooral de ontwikkelingslanden het meest onder te lijden hadden. De prijzen van grondstoffen op de wereldmarkt gingen omlaag en daardoor verdienden ontwikkelingslanden, die vooral afhankelijk waren van de uitvoer van grondstoffen, zoals bijvoorbeeld die uit de landbouw of de mijnbouw, daar steeds minder aan. Ook ging de rente omhoog. Ten slotte ging de prijs van aardolie op de wereldmarkt flink omhoog. Ontwikkelingslanden, die aardolie invoerden, waren daar dus meer geld aan kwijt.
Hierdoor konden sommige ontwikkelingslanden niet meer alle aflossingen en de rente over de leningen betalen. Hun schulden liepen er steeds verder door op.
Om daar wat aan te doen, gaven banken hen nieuwe leningen om de oude af te lossen. De banken deden dat, omdat ze hoopten dat de economie wereldwijd weer beter zou gaan draaien en de landen waar ze aan hadden geleend, meer zouden verdienen. Daardoor zouden die landen alsnog meer kunnen aflossen en meer rente kunnen betalen. Maar dat gebeurde niet.
De ontwikkelingslanden bleven met nog grotere schulden zitten, zodat ze nog meer geld moesten lenen om hun oude schulden met de bijbehorende rente af te kunnen lossen. Zo werd de schuldenlast van die landen steeds groter. En zo bleef er steeds minder geld over voor zaken die burgers broodnodig hebben, zoals goed onderwijs, een goede gezondheidszorg, enzovoort. Dat heeft toenemende armoede ten gevolge en leidt ertoe dat steeds meer mensen ziek worden. Het leidt ook tot verwaarlozing van wegen, spoorlijnen, de stroomvoorziening, de watervoorziening en andere openbare voorzieningen.
Dat er ontwikkelingslanden waren die steeds dieper in de schulden raakten, had ook andere oorzaken:
- Overheidsuitgaven die gedurende lange tijd hoger waren dan inkomsten uit belastingen. Met een groeiend begrotingstekort tot gevolg. Om dat tekort op te vullen, leende de overheid meer geld, waardoor de schuldenlast groter werd. Die last blijft bestaan als de regering van een land plaatsmaakt voor een nieuwe. Een voorbeeld: Argentinië stak zich zwaar in de schulden tijdens het autoritaire bewind van Videla tussen 1976 en 1983. Daarna kreeg dit land een democratisch bestuur, maar bleef het met een berg aan schulden zitten die het bewind van Videla had gemaakt.
- Regeringsleiders die zich verrijkten met geld uit de staatskas en dat aan dure spullen uitgaven en/of op rekeningen bij banken in het buitenland zetten. Dat deed bijvoorbeeld Joseph Mobutu toen die van 1965 tot 1997 president was van wat nu de Democratische Republiek Congo heet.
En Imelda Marcos, de vrouw van Ferdinand Marcos, de president van de Filippijnen die in 1986 werd verjaagd, bezat een collectie van 4200 paar schoenen. Je kunt wel raden hoe zij en haar man aan het geld daarvoor kwamen.... - Slecht bestuur waarbij veel overheidsgeld in de handen kwam van corrupte politici en ambtenaren.
- Grote staatsuitgaven aan wapens en/of oorlogvoering, zodat er minder geld overbleef voor uitgaven waar burgers baat bij hebben. Zo voerden Irak en Iran van 1980 tot 1988 oorlog tegen elkaar. Door de hoge kosten hiervan werden in beide landen de meeste burgers steeds armer.
- Mislukking van grote en dure projecten, waardoor die niet de beoogde inkomsten opleverden. Zo had de Wereldbank gedurende tientallen jaren 75 miljard dollar uitgeleend voor de bouw van 538 grote stuwdammen in 92 landen. Na 1995 verstrekte de Wereldbank hiervoor veel minder leningen. Het bouwen van die stuwdammen bleek duurder dan verwacht en ging bovendien ten koste van natuur en milieu (omdat natuurgebieden onder water kwamen te staan). Ook moesten vaak veel mensen verhuizen die bovenstrooms van de stuwdam bij de rivier woonden. Daar kwam soms nog bij dat zich steeds meer slib ophoopte in het stuwmeer zodat er minder ruimte overbleef voor water. Daardoor kwam er minder drinkwater beschikbaar of kon er bij de stuwdam minder stroom worden opgewekt.
Bij de armste ontwikkelingslanden bestaat een groot deel van hun inkomsten uit buitenlandse hulp uit rijke landen. Maar hoeveel hulp die rijke landen geven, hangt af van hoe goed het gaat met de economie van die landen.
Gaat het goed met de economie van een rijk land, dan krijgt de overheid van dat land veel belastinggeld binnen. Daardoor kan ze meer geld uittrekken voor hulp aan de armste ontwikkelingslanden.
Maar als het slecht gaat met de economie van een welvarend land krijgt de overheid van dat land minder belastinggeld binnen. Bovendien moet ze meer geld uitgeven om werklozen aan een uitkering te helpen, omdat veel mensen hun baan verliezen. Soms moet de regering geld uittrekken om bedrijven in het land te steunen, die dreigen om te vallen. Daardoor wordt het moeilijker om geld uit te trekken voor hulp aan de (armste) ontwikkelingslanden.
Vanaf 2009 ging het enkele jaren lang slecht met de economie van de meeste rijke landen. Deze periode staat bekend als ‘Kredietcrisis’, omdat de economische neergang werd in gang gezet door grote financiële problemen bij een aantal grote banken in de Verenigde Staten. Die banken kwamen krap bij kas te zitten doordat veel mensen hun hypotheken, die ze bij een van die banken hadden afgesloten, niet langer konden aflossen.
De Amerikaanse aandelenindex Dow Jones bereikte in oktober 2008 een historisch dieptepunt
Niet alleen gaven rijke landen minder hulp aan de armste ontwikkelingslanden. Ook raakten emigranten uit de armste ontwikkelingslanden die in rijke landen woonden, hun baan kwijt. Die konden daarom minder geld of helemaal geen geld meer sturen naar hun familie in hun land van herkomst.
Daar kwam nog bij dat de prijzen van metalen, aardolie en andere grondstoffen op de wereldmarkt daalden. Dat kwam omdat de vraag naar die grondstoffen in rijke landen afnam. Hierdoor raakten ontwikkelingslanden die sterk afhankelijk zijn van de uitvoer van die grondstoffen een deel van hun inkomsten kwijt.
In 2005 werd de schuld van een aantal ontwikkelingslanden kwijtgescholden. Maar door de kredietcrisis raakten veel ontwikkelingslanden opnieuw verder in de schulden. Daardoor hadden die landen nauwelijks geld om hervormingen door te voeren noch om investeringen te doen om het welzijn van hun burgers te bevorderen. Net als in de jaren ’80 kregen steeds meer mensen te kampen met armoede en ziekten.
De ministers van Financiën van de G20* hebben op 15 april 2020 de armste landen een tijdelijke verlichting te geven van hun schulden. Daardoor krijgen die landen de kans om meer geld te besteden aan bijvoorbeeld de bestrijding van het coronavirus.
* De Groep van 20 is een groep bestaande uit 19 landen en de Europese Unie. Gezamenlijk beslaan de leden van de G20 zo'n 90% van het wereldwijde bruto nationaal product, zo'n 80% van de wereldhandel en twee derde van de wereldbevolking.
Van 1 mei tot het einde van 2020 hoefden deze landen geen aflossingen van hun schulden bij de G20 landen te doen en geen rente over deze schulden te betalen. Ook roept de G20 banken en andere particuliere schuldeisers op hetzelfde te doen met schulden die ze bij de armste landen hebben uitstaan.
Een online bijeenkomst van de G20-landen; je ziet hier premier Boris Johnson van het Verenigd Koninkrijk
Voor de armste landen is de afspraak belangrijk, omdat enkele landen van de G20 de grootste schuldeisers van de armste landen zijn. Met name China is via zijn Belt and Road Initiative (een Chinees project om vele landen van de wereld met elkaar en met China te verbinden met wegen, spoorlijnen en vaarroutes) een belangrijke geldschieter.
De Wereldbank raamde in maart 2020 dat de armste landen in dat jaar circa 14 miljard dollar zouden moeten betalen aan buitenlandse overheden en andere officiële schuldeisers. Daarnaast moesten ze tientallen miljarden dollars aan schulden terugbetalen aan banken en andere particuliere schuldeisers. Het Institute of International Finance schat dat de armste landen ter wereld ongeveer 140 miljard dollar aan schulden moesten aflossen voor het eind van 2020.
Het Internationaal Monetaire Fonds (IMF) en de Wereldbank zijn blij met de schuldverlichting die de G20-landen voor de armste landen hebben geregeld. De beide instellingen spreken van een “krachtig, snelwerkend initiatief” dat veel zal doen om de levens en de middelen van bestaan van miljoenen van de meest kwetsbare mensen te beschermen.
Drie andere manieren om het schuldenprobleem aan te pakken zijn:
- Kwijtschelding van schulden.
- Terugvordering van geld van voormalige regeringsleiders die zich ten koste van de staat verrijkt hebben. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij Joseph Mobutu, president van wat nu de Democratische Republiek Congo is.
- Investeringen in industrie, in gezondheidszorg en in andere voorzieningen door rijke landen of landen als China en India die de afgelopen jaren steeds rijker zijn geworden. China investeert veel in Afrika en krijgt in ruil daarvoor grondstoffen zoals aardolie en andere grondstoffen.
Veel mensen vinden het een plicht om landen te helpen die diep in de schulden zijn geraakt. Daarbij beroepen ze zich op waarden als solidariteit en naastenliefde. Ze vinden ook dat alle mensen evenveel recht hebben op een leven in redelijke welvaart en gezondheid en op een regering die verstandig en eerlijk omgaat met de rijkdommen die elk land te bieden heeft.
Veel mensen wijzen er ook op dat hulp aan landen, ook aan landen met grote schulden, ook belangrijk is voor degenen die de hulp geven. Ze zeggen dat met een land dat welvarender wordt, steeds beter zaken is te doen. Het wordt namelijk steeds voordeliger om handel met dat land te drijven en om er investeringen te doen.
Forum over Chinees-Afrikaanse samenwerking in Johannesburg 2015
Er zijn landen die zoveel schulden moeten aflossen dat ze zich niet kunnen ontwikkelen tot een min of meer welvarend land. Welvarend wil bijvoorbeeld zeggen, een land waar de mensen genoeg te eten en schoon drinkwater hebben. Waar alle kinderen naar school kunnen gaan en waar iedereen altijd kan rekenen op goede doktershulp in geval van ziekte of letsel door een ongeval.
Landen met enorme schulden zijn daarom niet in staat om de Duurzame Ontwikkelingsdoelen te halen, zoals het bestrijden van gevaarlijke ziekten en het opzetten van goed onderwijs voor iedereen. Die Duurzame Ontwikkelingsdoelen zijn in 2015 door de Verenigde Naties aangenomen. Ze moeten in 2030 zijn gehaald. Het eerste doel is dat in 2030 armoede wereldwijd in al haar vormen moet zijn uitgebannen. Dus ook de armoede die het gevolg is van enorme buitenlandse schulden die niet allemaal kunnen worden afgelost. Rijke landen kunnen hieraan bijdragen door meer geld uit te geven aan ontwikkelingshulp. Dit maakt deel uit van het zeventiende Duurzame Ontwikkelingsdoel dat gaat over partnerschappen tussen rijke en ontwikkelingslanden.
Ook is het eisen dat arme landen hun schulden moeten aflossen niet in overeenstemming met Artikel 25 uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. Dat artikel luidt:
“Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten. Iedereen moet ook het recht hebben op een voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.”
De Verenigde Naties hebben twee instellingen die zich bezighouden met onderontwikkeling en het oplossen van het schuldenprobleem waar sommige landen mee worstelen. Dat zijn de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds IMF.
De Wereldbank
De Wereldbank werd opgericht in 1944 om te helpen bij het herstellen van de schade die tijdens de Tweede Wereldoorlog was aangericht en het opbouwen van de economie van alle landen waar deze oorlog had gewoed. Daarna is deze instelling onderdeel geworden van de Verenigde Naties. Ze kreeg ook de taak om geld te lenen aan ontwikkelingslanden en aan landen die op weg zijn welvarend te worden. Het belangrijkste doel dat de Wereldbank hierbij nastreeft is de bestrijding van armoede.
De financiële steun van de Wereldbank wordt gebruikt voor veel verschillende zaken, van ingrijpende hervormingen van de gezondheid- en onderwijssector van een land, tot projecten voor behoud van het milieu en het opbouwen en aanleggen van voorzieningen als dammen, wegen en nationale parken.
In ruil voor deze steun verlangt de Wereldbank van landen die de steun krijgen onder meer dat de corruptie er wordt aangepakt en dat taken die er door overheidsdiensten worden verricht voortaan aan bedrijven worden overgedragen, oftewel dat die worden geprivatiseerd
Het IMF
Het IMF werd net als de Wereldbank in 1944 opgericht om te helpen bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. In december 1945 werd het officieel in werking gesteld door 29 nationale regeringen. Het IMF leent geld aan landen die deze financiële steun goed kunnen gebruiken en helpt ook landen die diep in de schulden zitten. Wel stelt het fonds voorwaarden aan die hulp, net als de Wereldbank. Het IMF kan bijvoorbeeld eisen dat de overheid van een land die bij het fonds heeft aangeklopt voor hulp, bezuinigt op haar overheidsuitgaven.
Inmiddels hebben meer dan honderd andere landen zich bij het IMF aangesloten en heeft het fonds vele tientallen miljarden dollars aan leningen verstrekt aan tientallen landen.
De belangrijkste activiteiten van het IMF zijn:
- Ervoor zorgen dat wisselkoersen niet te snel en te ver in korte tijd dalen of stijgen ten opzichte van elkaar;
- Ervoor zorgen dat er een vrij internationaal betalingsverkeer is;
- Ervoor zorgen dat landen snel aan geld kunnen komen uit andere landen als ze er behoefte aan hebben;
- Het verlenen van financiële steun aan leden van het fonds die problemen hebben met hun betalingsbalans. Zo’n balans geeft een overzicht van de waarde van alle transacties die in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden tussen een land en het buitenland. De betalingsbalans geeft de waarde aan van alle import en export van een land.
Mensen die steeds dieper in de schulden raken, kunnen een beroep doen op instanties die hen kunnen helpen uit de schulden te komen. Dat geldt ook voor landen. Deze les laat zien dat in beide gevallen schuldenaar en schuldeisers er samen uit moeten zien te komen, al dan niet met hulp van bemiddelaars die ook als kredietverschaffer optreden. Dat zijn de VN-instellingen Wereldbank en Internationaal Monetair Fonds.
Plan van aanpak:
Voor deze les trekt u 1 uur uit.
Laat aan de klas de SchoolTV-film ‘Schuldsanering’ zien. Dan laat u de leerlingen de bron ‘Wat doen de VN?’ individueel lezen. Trek er 20 minuten voor uit.
Deel vervolgens de klas in groepen van vijf in voor een activiteit waar de rest van de tijd. Van iedere groep verdelen de leerlingen de vijf overige bronnen onder elkaar.
De leerling lezen de bron die ze hebben uitgekozen.
Daarna maken ze hun pamflet of petitie waarin ze de rijke landen oproepen tot het verlichten van de schuldenlast van de armste ontwikkelingslanden.
In het eindproduct moeten ze laten zien waarom:
- de rijke landen moreel verplicht zijn om tot schuldenverlichting over te gaan, en
- waarom het in het eigenbelang is van de rijke landen om dat te doen.
Zodra iedereen klaar is, kijkt u de pamfletten en petities na. Stuur de mooiste naar het ministerie van Financiën of stuur ze allemaal naar dit ministerie.
Deze les past bij:
Kerndoel 36: De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.
Kerndoel 39: De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren.
- De leerlingen kunnen aangeven welke bronnen van inkomsten landen hebben.
- De leerlingen kunnen aangeven welke uitgavenposten landen hebben.
- De leerlingen kunnen enkele binnenlandse factoren noemen waardoor landen steeds dieper in de schulden kunnen komen.
- De leerlingen kunnen enkele buitenlandse factoren noemen waardoor landen steeds dieper in de schulden kunnen komen.
- De leerlingen kunnen aangeven op welke manieren landen van een te grote schuldenlast af geholpen kunnen worden.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom het voor schuldeisers van schuldenlanden belangrijk is om die landen van hun te grote schuldenlast af te helpen.
- De leerlingen weten wat de Wereldbank en het IMF zijn en kunnen de belangrijkste taken van deze instellingen benoemen.
De leerlingen hebben de opdracht in de les goed gemaakt als jullie pamflet of petitie
- bondig en helder is, en
- door zijn opmaak in het oog springt en ook de aandacht vasthoudt.