Voor deze opdracht krijg je 1 lesuur de tijd. Je maakt de opdracht samen met twee klasgenoten.
Voor het lezen van de bonnen krijg je de helft van de tijd. Voor het maken van een van de drie opgaven in de opdracht en het schrijven van een artikel heb je de rest van de tijd..
Lees de eerste drie bronnen en de bron ‘DE VN’.
Daarna mag je kiezen uit drie verschillende opgaven:
I
Hieronder staat een lijst van tien mensenrechten en een lijst van tien grondrechten. Vergelijk de lijsten met elkaar. Streep alle rechten weg die in beide lijsten staan. Je houdt dan vanzelf enkele rechten over die alleen in de lijst van grondrechten staan of alleen in de lijst van mensenrechten.
Noteer deze grond- en mensenrechten.
Tien mensenrechten:
16. Je hebt het recht om te trouwen en een gezin te stichten.
17. Je hebt recht om dingen te bezitten en niemand mag die bezittingen zonder goede reden afpakken.
18. Je hebt het recht om je eigen godsdienst te kiezen en daarvoor uit te komen.
19. Je hebt het recht te denken en te zeggen wat je wilt.
20. Je hebt het recht om te vergaderen, als je dat wilt. Niemand kan je dwingen om bij een groep te horen.
21. Je hebt het recht om deel te nemen aan de politiek van je land, door zelf politicus te worden en om via eerlijke verkiezingen op andere politici te stemmen.
23. Je hebt recht op werk in een beroep dat je zelf kiest.24.
Je hebt recht op vrije tijd en vakantie.
25. Je hebt recht op alles wat nodig is om ervoor te zorgen dat je niet ziek wordt, geen honger hebt en een dak boven je hoofd hebt; als je ziek of oud bent, moet je worden geholpen.
26. Je hebt het recht om naar school te gaan.
Tien grondrechten:
3. Iedere Nederlander heeft het recht om ambtenaar te worden.
4. Iedere Nederlander heeft kiesrecht.
6. Alle mensen hebben het recht om hun eigen godsdienst te kiezen.
7. Alle mensen hebben het recht om te zeggen en schrijven wat ze willen.
9. Iedereen heeft het recht om te vergaderen.
14. Niemand mag zomaar een huis of stuk grond dat je bezit van je afpakken.
19. Iedereen heeft recht op werk.
21. Iedereen heeft recht op een prettige en schone woonomgeving. De regering moet daarvoor zorgen.
22. Iedereen heeft recht op hulp als hij of zij ziek is. De regering moet daarvoor zorgen. Iedereen heeft ook recht op een dak boven zijn hoofd. De regering moet ook daarvoor zorgen.
23. Iedereen heeft recht op onderwijs. De regering moet ervoor zorgen dat er goed onderwijs is.
II
Vergelijk de artikelen die niet schuin gedrukt zijn in ‘De Grondwet in eenvoudige taal’ met de artikelen die niet schuin gedrukt zijn in ‘De UVRM in eenvoudige taal’.
Noteer de artikelen in de UVRM die niet te vinden zijn in de Nederlandse Grondwet.
III
Als in II, maar noteer de artikelen in de Nederlandse Grondwet die niet in de UVRM te vinden zijn.
Kies uit de rechten die je in opgave I, II of III hebt gevonden er een uit.
Schrijf een artikel van hooguit honderd woorden om uit te leggen waarom dit recht zowel in de Grondwet als in de UVRM thuishoort, of juist niet.
Laat je artikel lezen door je leerkracht.