Onze koloniën


In Nederland wonen diverse groepen migranten of afstammelingen van migranten. Deze les gaat over vier van die groepen:

  • Indische Nederlanders
    wibisoerjadiDe pianist Wibi Soerjadi is van Indische afkomst

  • Molukkers
  • Antillianen;
  • Surinamers.

Deze groepen komen uit verschillende gebieden. Ze hebben allemaal hun eigen cultuur. Maar ze hebben dit met elkaar gemeen: dat ze hier zijn heeft te maken met onze geschiedenis. Om precies te zijn met onze koloniale geschiedenis.

Hoe zit dat in elkaar? En wat voor rol hebben de Verenigde Naties in die geschiedenis gespeeld?

 


 

opdrachtJullie gaan na hoe elk van de vier groepen in Nederland verzeild is geraakt en wat er met hun land van herkomst is gebeurd, voor en nadat ze hierheen zijn gekomen.

Daar leggen jullie een dossier over aan in vier delen. Elk deel is gewijd aan een groep migranten en hun afstammelingen en aan hun land van herkomst.

 


 
werkinuitvoeringVoor deze opdracht krijg je 2 lesuren de tijd. 

Hiervan heb je de helft nodig om de bronnen te lezen. Het andere lesuur is bestemd voor het maken van een dossier in papieren of digitale vorm.

Eerst deelt je leerkracht de klas in vier groepen in.

Iedere groep leest eerst de bron ‘Wat doen de VN?’. Deze bron heeft geen nummer. Daarna kiest iedere groep een groep migranten uit een voormalige kolonie van Nederland. Lees de bronnen over de voormalige kolonie waar de migranten vandaan zijn gekomen en over de migranten zelf.

  • Suriname, bronnen 1 en 2
  • Nederlands-Indië, bronnen 3-4
  • De Molukken, bronnen 5 en 6
  • Nederlandse Antillen, bronnen 7 en 8

Enkele lange bronnen zijn verdeeld in paragrafen. Probeer het leeswerk zo gelijk mogelijk over de groepsleden te verdelen.

Noteer tijdens het lezen het antwoord op de volgende vragen:

  • Waarom had Nederland het land waar de migranten vandaan komen als kolonie in bezit?
  • In welke periode waren de Nederlanders daar de baas?
  • Hoe werd dat land vervolgens onafhankelijk?
  • Hebben de VN daar een rol in gespeeld?
  • Zo ja, hoe?
  • Wanneer zijn er mensen uit dat land naar Nederland gekomen?
  • Waarom zijn ze naar Nederland gekomen?
  • Hoe werden ze hier ontvangen? Waren welkom of juist niet?
  • Hoe vergaat het ze nu?

Als je nog iets meer wilt weten dat je bij het beantwoorden van de vragen nodig denkt te hebben, zoek dan ook op internet.

Maak over de geschiedenis van het land waar de migranten vandaan zijn gekomen en over de migranten zelf een dossier. Spreek onderling af of je dit op papier doet of in digitale vorm, bijvoorbeeld in de vorm van een podcast.

Laat je dossier zien aan je leerkracht.

 



In 1954 tekenen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen het Statuut. Daarmee worden deze landen delen van het Koninkrijk der Nederlanden en krijgen ze zelfbestuur.

Langzaam wordt duidelijk dat een groot deel van de Surinamers helemáál onafhankelijk wil worden. Lang niet alle Surinamers zijn daar blij mee. Veel van hen willen naar Nederland, omdat ze bang zijn dat het na de onafhankelijkheid slecht zal gaan met de economie van Suriname.

Hindoestanen (afstammelingen van Indiase arbeiders die naar Suriname waren gekomen) zijn bovendien bang dat vooral de Creolen (afstammelingen van Afrikanen die als slaaf naar Suriname zijn gebracht) het in Suriname voor het zeggen krijgen. De Creolen vormen in Suriname de grootste bevolkingsgroep.

Nog vóór de onafhankelijkheid in 1975 is uitgeroepen, verhuizen veel Surinamers, en met name Creoolse Surinamers naar Nederland. Veel Surinamers doen dat ook nog na de onafhankelijkheid. Nederland en Suriname hebben bij de onafhankelijkheid afgesproken dat alle Surinamers niet alleen een Surinaams paspoort krijgen, maar nog vijf jaar lang hun Nederlandse paspoort mogen houden, om precies te zijn tot 25 november 1980. Dat geeft hen gedurende die periode het recht om zich in Nederland te vestigen.

Bijna de helft van de Surinaamse bevolking maakt van deze regeling gebruik.

Deze grote groep migranten krijgt onderdak in Nederland, onder meer in een nieuwe woonwijk in Amsterdam, de Bijlmer. Toch voelen ze zich niet altijd even prettig in Nederland. Ze krijgen te maken met vooroordelen en zelfs met achterstelling. Dat komt omdat het om een grote groep van vele tienduizenden gaat die in korte tijd Nederland binnen komt,

Toch weten deze migranten een nieuw bestaan op te bouwen, als winkelier, bij de overheid, op radio, tv en bij geschreven media, en niet te vergeten als sporter.

ruudgullitRuud Gullit in 1983

 



Kolonisatie van Suriname
:
De naam Suriname is afgeleid van Surinen. Dat is de naam van het indianenvolk dat oorspronkelijk in Suriname woonde. In 1499 ontdekken Spaanse zeevaarders Suriname. De Spanjaarden en Portugezen zoeken er naar goud. Later komen ook Engelsen dat doen.

Ze stichten nederzettingen waar ze handeldrijven met de Surinen. Later leggen ze plantages aan om er suikerriet, koffie en katoen te verbouwen.

In 1613 stichten Nicolaas Baliestel en Dirck Claasz van Sanen een Nederlandse nederzetting aan de Surinamerivier, die door het huidige Suriname loopt. Hieruit ontstaat later de stad Paramaribo.

Slavernij:
De Surinen worden gedwongen om als slaven op de plantages te werken. Ze zijn niet bestand tegen het zware werk dat ze moeten doen en velen van hen sterven. Nog meer slaven sterven door besmettelijke ziektes. De kolonisten brachten de ziektekiemen met zich mee, die deze ziekten veroorzaken. Het volk van de indianen sterft hierdoor bijna helemaal uit.

Daardoor moeten de planters hun slaven ergens anders vandaan halen. En daarmee komt de slavenhandel richting Suriname op gang.

De plantageeigenaren laten vooral mensen uit West-Afrika komen om als slaaf op hun plantages te werken. Europese, en vooral Nederlandse slavenhandelaars, leveren de slaven aan. De handelaren kopen de slaven in Afrika en verkopen ze door aan de planters.

In de 17e eeuw is Suriname dan weer een Engelse, dan weer een Nederlandse kolonie. In 1667 komt Suriname definitief in bezit van Nederland. Vanaf 1682 bestuurt de West-Indische Compagnie de kolonie.

De Surinaamse economie draait op de uitvoer van koffie, katoen en vooral rietsuiker. Na 1770 brengt de rietsuikerhandel steeds minder op, omdat er steeds meer suiker uit landen in Azië op de markt komt. Bovendien worden plantages telkens aangevallen door weggelopen slaven die zich in het oerwoud schuilhouden. Ten slotte gaat de handel in rietsuiker achteruit, omdat er steeds meer suiker op de markt komt die verkregen is uit de teelt van suikerbieten in Europa. Veel suikerrietplantages worden gesloten.

Einde van de slaventijd:
Intussen groeit in Europa de weerzin tegen de slavernij. Meer en meer landen schaffen de slavernij af. Op 1 juli 1863 doet Nederland dat ook en komt er een einde aan de slavernij in Suriname.

ketikotiElk jaar op 1 juli vieren Surinamers de afschaffing van de slavernij met het Keti Koti (ketenen gebroken) feest

De 'vrijgelaten' slaven moeten wel nog tien jaar op de plantages werken. Daarna zijn ze vrij om te werken waar ze maar willen. Daardoor ontstaat er behoefte aan nieuwe arbeidskrachten.

Om te beginnen werven de Nederlandse bestuurders van de kolonie nieuwe werkkrachten in India. Deze werkkrachten en hun nakomelingen kennen we nu als Hindoestanen.

Vanaf 1890 laten planters ook arbeiders uit Nederlands-Indië komen. Die zijn van Chinese of Javaanse afkomst. Vanaf 1916 worden geen mensen uit India meer geworven.

De economie van Suriname krabbelt op als er goud wordt gevonden en bauxiet, een stof waar aluminium uit wordt gehaald. Een Amerikaans en een Nederlands bedrijf openen bauxietmijnen. Andere bedrijven beginnen zich in Suriname op bosbouw toe te leggen. Daarbij gaat het vooral om het tropisch hardhout. Bauxiet wordt het voornaamste uitvoerproduct van Suriname. Ook de uitvoer van tropisch hardhout levert veel geld op.

Onafhankelijk van Nederland:
Tijdens de Tweede Wereldoorlog beginnen de rijke mensen in Suriname te ijveren voor zelfstandigheid. Ze richten de Nationale Partij Suriname of kortweg NPS op. Ze willen dat Suriname zelf mag bepalen wat het met zijn natuurlijke hulpbronnen doet. Niet lang na de oprichting van de NPS richten Hindoestanen een eigen partij op, de Verenigde Hindoe Partij of VHP.

Als Nederlands-Indië in 1949 onafhankelijk wordt, groeit de Surinaamse wens naar zelfstandigheid nog meer. In 1954 tekenen Nederland en Suriname (en de Nederlandse Antillen) het Statuut. Dat is een reglement voor het bestuur van het Koninkrijk der Nederlanden. Hierin staat dat Suriname deel blijft uitmaken van dat koninkrijk der Nederlanden.

Wel krijgt Suriname een grote mate van zelfstandigheid. De regering van Suriname kan alle zaken in Suriname regelen, behalve Defensie en Buitenlandse Zaken. Daarover blijft de regering in Den Haag de baas.

De NPS neemt daar geen genoegen mee. Deze partij wil volledige onafhankelijkheid voor Suriname van Nederland. Ze krijgt daarbij steun van de VHP, omdat die partij ook wil dat Suriname volledig onafhankelijk wordt. Uiteindelijk gaat de Nederlandse regering hiermee akkoord.

Op 25 november 1975 wordt de republiek Suriname uitgeroepen.

 



De eerste Europeanen arriveerden in 1512 in het gebied dat nu Indonesië heet. Portugese handelaren onder leiding van Francisco Serrão waren op zoek naar de specerijen nootmuskaat, kruidnagel en peper. Ze wilden de internationale handel hierin controleren, omdat er in die tijd veel geld te verdienen was met specerijen. Die waren zó duur dat er een uitdrukking uit voortgekomen is om andere spullen aan te duiden die erg duur zijn. Die spullen worden ‘peperduur’ genoemd.

Al snel volgen de Nederlandse en Britse handelaren. In 1602 richtten de Nederlanders de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC, op. De VOC werd de belangrijkste Europese macht in de regio. Na het failliet van de VOC in 1798, werd het land onder de naam Nederlands-Indië een Nederlandse kolonie.

Soekarno
soekarno
Het gezag van Nederland beperkte zich tot delen van het land tijdens het grootste gedeelte van de koloniale periode. Nederland had in grote delen van het land niet veel te vertellen. Pas aan het begin van de twintigste eeuw kreeg Nederland grip op het hele Nederlands-Indische grondgebied. Wel ontstond in de jaren ’20 een beweging die streefde naar onafhankelijkheid van Nederlands-Indië. Leiders van die beweging waren Soekarno en Hatta. Die woonden en studeerden toen in Nederland.

In februari 1942 vielen Japanse troepen de kolonie binnen. Daarmee begon een bezetting die 3½ jaar duurde. En zo kwam er een einde aan het Nederlandse bewind. De onafhankelijkheidsbeweging in de kolonie greep de gelegenheid die de bezetting bood aan om aan kracht te winnen.

Tijdens de Japanse bezetting werd bijna 40% van de Nederlanders in Jappenkampen opgesloten. In die kampen heersten mensonterende omstandigheden. De Indiërs werden gedwongen om mee te helpen met de Japanners. Maar vele nationalistische sympathisanten kozen zelf ook voor samenwerking met de Japanners.

Op 17 augustus 1945, twee dagen na de overgave van Japan verklaarden de invloedrijke nationalistische leiders Soekarno en Hatta Nederlands-Indië onafhankelijk. Soekarno werd de eerste zelfbenoemde president van de Republiek Indonesië.

Nederland verzette zich hiertegen en probeerde door een oorlog de onafhankelijkheid weer ongedaan te maken. Tijdens die oorlog, van 1947 tot in 1949, voerde het Nederlandse leger grote veldtochten uit. Deze veldtochten werden "politionele acties" genoemd, om te verbloemen dat het om kolossale militaire operaties ging waarbij talloze soldaten sneuvelden en waarbij ook veel burgers omkwamen.

Onder druk van de internationale gemeenschap erkende Nederland uiteindelijk in december 1949 de Indonesische onafhankelijkheid, met uitzondering van Nieuw-Guinea (nu Irian Jaya). Lange tijd werd in Nederland alleen de onafhankelijkheidsdatum van 27 december 1949 gehanteerd. Nieuw-Guinea werd uiteindelijk, na een tussenbewind van de VN, in 1963 aan Indonesië overgedragen.

 



De grootste groep immigranten na de Tweede Wereldoorlog waren Nederlandse repatrianten uit Indië en Indische Nederlanders.

Ze verlieten Nederlands-Indië tijdens de oorlog tussen Nederland en de aanhangers van de regering-Soekarno (tussen 1947 en 1949) of na de soevereiniteitsoverdracht door Nederland aan Indonesië in 1949.

Na de soevereiniteitsoverdracht zette de Indonesische regering Nederlandse staatsburgers en ongeveer 3.000 Chinezen het land uit. Deze regering stelde  Indische Nederlanders (mensen van gemengd Nederlands-Indonesische afkomst) voor de keus: Indonesië verlaten of kiezen voor het Indonesisch staatsburgerschap.

Zo’n 31.000 Indische Nederlanders besloten Indonesië te verlaten en naar Nederland te verhuizen.

25.000 Indische Nederlanders kozen ervoor Indonesisch staatsburger te worden, maar een deel daarvan kreeg daar later spijt van en kwam alsnog naar Nederland: de zogeheten ‘spijtoptanten’.

Tussen 1945 en 1963 liep het aantal immigranten uit Indonesië op tot ruim 300.000, onder wie 255.000 Indische Nederlanders.

Na hun aankomst in Nederland zochten en vonden ze een plaats in hun nieuwe thuisland. In Den Haag ontstond een grote gemeenschap van Indische Nederlanders. Daar vieren ze nog steeds op 14 augustus de overgave van Japan, die een einde maakte aan de Tweede Wereldoorlog en aan de Japanse bezetting.

monumentHet Indisch monument in Den Haag

Dankzij Indische Nederlanders die een restaurant openden, konden steeds meer Nederlanders kennismaken met de Indische keuken.

 


 
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) mocht als enig Nederlands bedrijf handeldrijven in Azië. Al snel veroverde de VOC belangrijke gebieden in Azië en vooral in wat nu Indonesië is. Vanaf de komst van de VOC noemen we dat deel dat in handen was van Nederlanders ook wel Nederlands-Indië. Vanaf die tijd wordt het gebied langzaam maar zeker een kolonie van Nederland.

vocschipEen replica van een VOC-schip in Amsterdam

De Molukken vormen een eilandengroep binnen Nederlands-Indië. Na 1602 werden de Molukken belangrijk voor de VOC, vanwege de kruidnagelen. De vorst van Ternate, in wiens gebied de meeste kruidnagelen geproduceerd werden, verkeerde in oorlog met de Portugezen, die op hun beurt weer bondgenoten waren van het koninkrijk Tidore. De VOC bedong derhalve al spoedig een exclusief leverantiecontract met Ternate in ruil voor militaire steun. In 1605 verdreven de VOC en Ternate de Portugezen uit Tidore. Men had echter te vroeg gejuicht. Een jaar later werd een groot deel van Ternate bezet door een Spaanse expeditiemacht, afkomstig uit Manilla op de Filippijnen. De VOC op haar beurt bouwde in 1607 een groot kasteel op Ternate, ter bescherming van haar eigen belangen en die van de vorst.

In de decennia na de deling van Ternate in een Spaans en een Nederlands deel werd er veelvuldig gevochten in de Molukken. Gaandeweg wisten de Nederlanders de situatie naar hun hand te zetten en de Spanjaarden, die minder goed bevoorraad werden, in het defensief te dringen.

In 1662 ontruimden de Spanjaarden de Molukken, omdat zij hun troepen nodig hadden voor de verdediging van de Filippijnen, waar de Spanjaarden toen vreesden voor een aanval vanuit China.

fortoranjeDe verbouw van kruidnagelen had van al deze oorlogen zeer te lijden. Reeds vóór die tijd, met al die strijd, was de vorst van Ternate door paleisrevoluties uitermate afhankelijk geworden van de VOC. Tijdens een opstand in 1652 ging hij tegen betaling akkoord met een totale uitroeiing van de kruidnagelcultuur. In 1657 volgde zijn collega van Tidore dit voorbeeld. Alle nog resterende kruidnagelbomen in het gewest werden toen omgehakt. Een poging van de vorst van Ternate, omstreeks 1680, om zich van het knellende keurslijf van de VOC te ontdoen, eindigde in een nederlaag.

Op de Molukken bleef het daarna rustig tot het einde van de 18e eeuw, toen in Tidore een anti-Nederlandse beweging ontstond onder leiding van prins Nuku, die de VOC met steun van zeerovers en Engelse wapens het leven zuur maakte.

De hoofdvestiging van de VOC was het kasteel Oranje, gelegen op Ternate.

Verder was er een aantal kleinere vestingen in het gebied. Hier en daar hadden de Portugezen en Spanjaarden groepen inheemsen tot het katholicisme bekeerd. De VOC bekeerde bewoners van de Molukken meestal tot het protestantisme. Dit gebeurde onder andere in Batjan, Sangihe en de Minahasa. Minahasa, de noordelijke punt van Celebes (het huidige Sulawesi), stond sinds 1679 onder Nederlandse gezag. Dit gebied was van belang vanwege haar rijstproductie voor de voedselvoorziening van de Molukken.

 De poort van Fort Oranje op Ternate

 


 
Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) is het Nederlandse koloniale leger, dat officieel bestaan heeft van 1830 tot 1950. In tegenstelling tot de Koninklijke Landmacht die onder het Ministerie van Oorlog viel, hoorde het KNIL bij het ministerie van Koloniën en bestond dit leger uitsluitend uit beroepsmilitairen en uit dienstplichtige militairen uit het Nederlandse leger die voor een bepaalde periode bij het KNIL moesten dienen.

Het KNIL werd in 1830 opgericht onder de naam "Nederlandsch Oost-Indisch Leger". In 1832 werd het bij Koninklijk Besluit losgemaakt van de Nederlandse landmacht en in 1836 verkreeg het leger het predicaat "koninklijk". Het KNIL had tot taak om bepaalde gebiedsdelen in de Nederlands-Indische archipel gewapenderhand onder direct bestuur van het Nederlands-Indische gouvernement te brengen. Of anders gezegd: om die gebiedsdelen te dwingen het gezag van het Nederlands-Indische gouvernement te erkennen. Het KNIL bestond in 1830 al voor de helft uit Indische militairen (zie bijvoorbeeld het Barisankorps van Madoera); hun aantal groeide gestaag.

Na de Eerste Wereldoorlog bestond driekwart van het KNIL uit personen uit de Indische Archipel. Van hen was een meerderheid Javaan, maar er dienden ook veel Zuid-Molukkers in het KNIL.

Na de capitulatie van Japan en het einde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in 1945 werden veel KNIL-militairen opnieuw ingezet. Dit keer tegen de strijders van Soekarno en Hatta, tijdens de oorlog die Nederland voerde tegen de nieuwe republiek.

Vanwege deze oorlog kreeg Nederland kritiek van de Verenigde Naties en later ook van de Verenigde Staten. De VS dreigden dat ze de economische hulp, die Nederland kreeg voor de wederopbouw en het verhogen van de welvaart, zouden opheffen. Daarom ging Nederland weer aan tafel zitten, wat uiteindelijk leidde tot de overdracht van de soevereiniteit door Nederland aan Indonesië in 1949. In juli 1950 werd het KNIL opgeheven.

Oud-KNIL-militairen kregen na de machtsoverdracht aan Soekarno de mogelijkheid over te stappen naar het Indonesische leger. Vooral de militairen uit de Molukken hadden daar veelal geen trek in. Zij wilden terug naar de Molukken, om daar een eigen staat te stichten: de Republik Maluku Selatan (= Republiek der Zuid-Molukken) of RMS. De RMS werd in 1950 op Ambon uitgeroepen, één van de Molukse eilanden, maar de RMS werd niet erkend. Veel Molukse KNIL-militairen kwamen daarop in 1951 met hun gezinnen naar Nederland.

aankomstambonezenAankomst van Ambonezen in Rotterdam 1951

Tijdelijk, dachten ze zelf. Dat dachten ook de Nederlandse autoriteiten. Die wilden niet dat de Molukse immigranten gewend raakten aan de Nederlandse maatschappij en er hun plaats leerden vinden. Daarom bracht men ze onder in woonoorden. Gaandeweg bleek dat tijdelijke blijvend te zijn.

De meeste Molukkers wonen niet meer in woonoorden door verhuizingen en gemengde huwelijken. Er zijn wel wijken waar veel van hen bij elkaar wonen. Hun aantal is in 2015 aangegroeid tot zo'n 50.000 en velen van hen dromen nog steeds van een vrije republiek, de RMS. Vooral de derde generatie van hen weet wel dat ze hoogstwaarschijnlijk altijd in Nederland zullen blijven.

 


 
In het Caribisch gebied liggen zes eilanden die onder Nederlands bestuur staan: 

  • Aruba, Bonaire, Curaçao (ten noorden van Venezuela),
  • Saba, St. Eustatius en St. Maarten (ten zuidoosten van Puerto Rico).

Met St. Maarten is iets bijzonders aan de hand: het zuidelijke deel hiervan is Nederlands, de rest hoort bij Frankrijk. De bewoners van het zuidelijke deel zijn dus Nederlandse staatsburgers. Veel bewoners spreken Nederlands, maar de voertaal is Engels.

sintmaarten

In de 16e en de 17e eeuw was Nederland (toen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) een machtige zeevarende natie met een vloot die alle zeeën van de wereld bevoer. Grote concurrenten waren andere zeevarende naties: Spanje, Engeland, Portugal en Frankrijk. Alle vijf de landen probeerden hun invloed in de wereld uit te breiden door kolonisatie van nieuw ontdekte gebieden. Ze waren in een constante strijd om de macht gewikkeld. Hun vloten vervoerden daarom niet alleen handelswaar, maar waren tegelijkertijd ook oorlogsschepen met soldaten en wapens aan boord. En om ook nog bij te verdienen hielden ze zich ook bezig met de zogenaamde ‘kaapvaart’. Goud en zilver, geroofd uit Zuid- en Midden-Amerika, waren een geliefde buit.

WIC en MCC
Met de oorlogsbuit uit 1628 (die Piet Hein wist te bemachtigen) bekostigden de Nederlanders de kolonisatie van Pernambuco, een stukje Braziliaans kustgebied. Van hieruit bestookten ze de Spanjaarden op de Antillen (De Antillen zijn in de 15e eeuw, ontdekt door Columbus en Alonso de Ojeda). In 1634 werden Curaçao, Bonaire en Aruba ingenomen. Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba kwamen rond die tijd ook onder Nederlands bestuur. Twee koloniale handelsorganisaties regelden het reilen en zeilen op de eilanden: de West-Indische Compagnie (WIC), gerund door Hollanders, en de Middelburgsche Commercie Compagnie (MCC), gerund door Zeeuwen. De WIC werd door de regering van de republiek belast met de kolonisatie van de kusten van Amerika en West-Afrika. De MCC hield zich vooral bezig met de goederenhandel, onder andere van zout.

De handelswaar: goud, koffie en slaven:
De Nederlandse Antillen waren te klein om er winstgevende plantages te stichten voor de teelt van koffie en suiker. Maar er werd een andere manier gevonden om veel geld te verdienen: door tegelijkertijd goederen te verhandelen, aan kaapvaart te doen en aan de handel in slaven. De Antillen werden daarvoor geschikt omdat ze op de route tussen de Amerikaanse kusten en Europa lagen. Curaçao had bijvoorbeeld wel plantages, maar werd voornamelijk gebruikt als handelspost en als ‘militaire basis’. Er werden op dat eiland veel slaven verhandeld, waarvan de meesten in de koloniën te werk werden gesteld.

De koopvaarders van de WIC en de MCC zorgden dat hun schepen altijd vracht hadden. Daartoe zetten ze de zogenaamde driehoekshandel op. De schepen voeren volgeladen met buskruit, vuurwapens en textiel vanuit Holland en Zeeland naar Afrika. Dit was de eerste lijn van de driehoek. In Afrika verhandelden ze de goederen voor slaven voor de koloniën in West-Indië. Dit was de tweede lijn van de driehoek. De slaven werden onder andere op Curaçao verhandeld en met dit geld werden de producten van de plantages gekocht.

De derde lijn was de weg terug naar Europa. De verkoop van de slaven was de meest winstgevende handel van de driehoek.

In 1792 ging de WIC failliet en daarna kwamen de Antillen onder Brits bestuur. In 1816 nam Nederland het bestuur van de eilanden weer over. Aan het hoofd kwam een door koning Willem I aangestelde gouverneur, die namens de koning het bewind voerde over de kolonie. In 1863 werd de slavernij afgeschaft.

feestcommissieVijf Europese mannen in pak met hoge hoed te midden van een grote groep arme Antillianen voor het uitdelen van aalmoezen.
Bij deze gelegenheid werd herdacht dat 25 jaar eerder de slavernij was afgeschaft. De vijf heren in het midden, met hoge hoed,
waren leden van de feestcommissie.

 


 
Nederland spreekt met de Nederlandse Antillen (inclusief Aruba) af, dat ze niet langer kolonie van Nederland zullen zijn, maar ook dat ze niet helemaal onafhankelijk worden. De eilanden krijgen zelfbestuur en worden een afzonderlijk land dat samen met Nederland deel uitmaakt van het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland stelt met de Antillen en Suriname (op dat moment ook nog een kolonie van Nederland), een reglement op dat het 'Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden' heet. In december 1954 treedt dit statuut in werking. Op 1 januari 1986 wordt Aruba een apart land binnen het Koninkrijk. Op 10 oktober 2010 worden ook Curaçao en Sint Maarten aparte landen binnen het koninkrijk en worden de benaming van de Nederlandse Antillen opgeheven. Bonaire, Saba en Sint Eustatius worden Nederlandse gemeenten.

Gaat het goed met de economie van de zes eilanden, dan verhuizen maar weinig inwoners van deze eilanden naar Nederland. Maar gaat het slecht, dan proberen veel inwoners hun geluk in Nederland. Ze proberen te ontkomen aan werkloosheid en armoede. In Nederland hopen ze een nieuw en beter bestaan op te bouwen.

Zo is er na de sluiting van de Lago-raffinaderij op Aruba in 1985, die veel mensen werkloos maakt, een grote uittocht van Arubanen. En ook na 1998 gaat de economie op de zes eilanden een tijd lang achteruit. Het zijn vooral jongeren die verhuizen van de eilanden naar Nederland. Ze hebben het hier in de regel niet gemakkelijk. Velen van hen hebben de school niet afgemaakt en vinden moeilijk werk. Ze moeten rond zien te komen van een uitkering die voor Nederlandse begrippen laag is.

Voor een deel van die jongeren is misdaad een aanlokkelijk alternatief. Denk bijvoorbeeld aan smokkelen en handelen in drugs. Deze jongeren bezorgen de hele groep Caribische immigranten een slechte reputatie.

Maar armoede en werkloosheid zijn niet de enige redenen waarom bewoners van die zes eilanden naar Nederland verhuizen. Jongeren komen naar Nederland om hier te studeren. Ze kunnen na hun middelbare school op de eilanden niet altijd de opleiding volgen die ze willen. Er is weinig keuze bij hogere beroepsopleidingen en ook de universiteit van de Antillen biedt weinig studierichtingen om uit te kiezen. In Nederland kunnen ze wél de vervolgopleiding doen die ze willen.

Weer andere Antillianen gaan naar Nederland omdat ze daar familieleden hebben wonen. De meeste Antillianen weten hun draai te vinden in Nederland. Ze hebben zich vooral in Rotterdam gevestigd, maar ook in Den Haag en de Bijlmer wonen nu veel Antillianen.

antilliaanszomercranavalAntilliaans zomercarnaval in Rotterdam 1984

 


 
In 1945 richten een grote groep landen, waaronder Nederland, de Verenigde Naties op. Daarbij spreken ze met elkaar af dat geen enkel land andere landen als kolonie mag hebben. Die afspraak is te vinden in het Handvest van de Verenigde Naties. Dat is een huishoudelijk reglement van de VN waar alle aangesloten landen zich aan moeten houden.

vn ondertekening

In het Handvest staat namelijk als één van de doelstellingen van de VN “het tot stand brengen van vriendschappelijke relaties tussen naties die gebaseerd zijn op respect voor het beginsel van gelijke rechten en zelfbeschikking van volken.”

Ook moeten alle lidstaten van de VN “de soevereine gelijkwaardigheid van alle lidstaten” respecteren. Ten slotte mogen landen die een conflict met elkaar hebben geen geweld gebruiken of er mee te dreigen om dat conflict te beslechten.

Daarom wijzen de VN het bezitten van kolonies af. Ook willen de VN niet dat een land geweld gebruikt om te verhinderen dat één of meer van zijn kolonies krijgt waar het volgens het Handvest recht op heeft: zelfbeschikking.

Nederland overtreedt deze bepalingen van het Handvest door geweld te gebruiken, om te voorkomen dat zijn kolonie Nederlands-Indië een soeverein land wordt. Het voert oorlog in die kolonie waar in 1945 de Republiek Indonesië was uitgeroepen. Tijdens die oorlog houdt het Nederlandse leger tweemaal een grote veldtocht om de opstand in de kolonie te onderdrukken. Deze veldtochten staan bekend als “politionele acties”. Omdat Nederland weigert de Republiek Indonesië te erkennen en vooral vanwege die oorlog komt Nederland hard in aanvaring met de VN en dan vooral met de Veiligheidsraad van de VN. Uiteindelijk haalt Nederland bakzeil en draagt het in december 1949 de soevereiniteit over, waarna  Nederlands-Indië officieel de Republiek Indonesië wordt.

Een deel van Nederlands-Indië, met name Nieuw-Guinea, blijft onder Nederlands koloniaal bestuur. Nederland wil dit gebied behouden, maar Indonesië wil het erbij hebben. Begin jaren ’60 loopt dat conflict zó hoog op dat er een oorlog dreigt tussen Nederland en zijn voormalige kolonie. Bemiddeling door de VN zorgt ervoor dat het conflict niet uit de hand loopt. In 1962 draagt Nederland Nieuw-Guinea aan Indonesië over.

De dekolonisatie van Suriname en de Nederlandse Antillen verloopt vreedzaam en zonder ingrijpen van de VN.

 


 
In deze les voeren leerlingen zelf een onderzoek uit, namelijk naar de herkomst van vier groepen migranten in Nederland, die met elkaar gemeen hebben dat hun komst een uitvloeisel is geweest van dekolonisatie en de relatie die Nederland heeft onderhouden met de gebieden die koloniën van Nederland zijn geweest.

Plan van aanpak:
Voor de opdracht in de les trekt u 2 lesuren uit. Hiervan gebruikt u de eerste les om de leerlingen de bronnen te laten lezen. De resterende tijd ruimt u in voor het maken door de leerlingen van een dossier in papieren of digitale vorm.

Eerst deelt u de klas in vier groepen in. Iedere groep leest eerst de bron ‘Wat doen de VN?’. Deze bron heeft geen nummer.

Daarna kiest iedere groep een groep migranten uit een voormalige kolonie van Nederland. U let erop dat iedere groep migranten aan bod komt.

Per groep zijn twee bronnen in de les opgenomen. In ‘Dit ga je doen’ is met nummers aangegeven welke bronnen bij welke groep horen. Alleen de bron ‘Wat doen de VN?’ heeft geen nummer omdat alle leerlingen die bron moeten lezen.

Bij het lezen van de bronnen is het raadzaam om ze onder de leden van de groep te verdelen, omdat sommige bronnen uit meerdere paragrafen bestaan.

Bij het lezen van de bronnen noteren de leerlingen antwoorden op de volgende vragen:

  • Waarom had Nederland dat land waar de migranten vandaan komen als kolonie in bezit?
  • In welke periode waren de Nederlanders daar de baas?
  • Hoe werd dat land vervolgens onafhankelijk?
  • Heeft de VN daar een rol in gespeeld?
  • Zo ja, hoe?
  • Wanneer zijn er mensen uit dat land naar Nederland gekomen?
  • Waarom zijn ze naar Nederland gekomen?
  • Hoe werden ze hier ontvangen? Waren ze echt welkom of juist niet?
  • Hoe vergaat het ze nu?

Na het lezen maken de leerlingen hun eindproduct waarin de antwoorden op deze vragen zijn verwerkt. Het mag een papieren dossier zijn, maar bijvoorbeeld ook een podcast. Kies aan de hand van de beschikbare middelen de vorm waarin het eindproduct wordt gemaakt.

Als iedereen klaar is, beoordeelt u de eindproducten aan de hand van de vragen hierboven

Uitwerking in grote lijnen:
Nederland had vooral koloniën om eraan te verdienen. Het was voor Nederland ook een manier om zich als wereldmacht te manifesteren, te midden van andere wereldmachten, zoals Engeland Frankrijk en Spanje.

De dekolonisatie van Nederlands-Indië en de Molukken verliep gewelddadig. Daarbij moesten de Verenigde Naties inspringen als bemiddelende instantie. Bij de overige koloniën verliep de dekolonisatie vreedzaam en uitsluitend door overleg. Hierbij speelden de Verenigde Naties geen rol. Van belang is hierbij op te merken dat de dekolonisatie van Suriname en de Nederlandse Antillen pas plaatsvond na de afronding van de dekolonisatie van Nederlands-Indië (hoewel de conflictueuze dekolonisatie van Nieuw-Guinea en de overdracht van dit gebied aan Indonesië pas in 1963 werd afgerond). Uit de dekolonisatie van Nederlands-Indië werden lessen getrokken en toegepast bij die van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen.

Migranten uit de voormalige koloniën kregen een gemengde ontvangst in Nederland. Die varieerde van hartelijk tot afwijzend. Toch zijn alle groepen min of meer in de Nederlandse samenleving geïntegreerd.

Deze les past bij:

Kerndoel 37: De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:
– tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 voor Chr.);
– tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr.–500 na Chr.);
– tijd van monniken en ridders (500–1000);
– tijd van steden en staten (1000–1500);
– tijd van ontdekkers en hervormers (1500–1600);
– tijd van regenten en vorsten (1600–1700);
– tijd van pruiken en revoluties (1700–1800);
– tijd van burgers en stoommachines (1800–1900);
– tijd van wereldoorlogen (1900–1950), en
– tijd van televisie en computer (1950–heden).

De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen. De vensters van de canon van Nederland dienen als uitgangspunt ter illustratie van de tijdvakken.

Kerndoel 39: De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren.

Kerndoel 40: De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.

 


 

  • De leerlingen kunnen uitleggen hoe enkele gebieden buiten Europa koloniën van Nederland zijn geworden;
  • De leerlingen kunnen uitleggen hoe deze koloniën zelfstandige landen zijn geworden of een grote mate van zelfbestuur hebben gekregen;
  • De leerlingen kunnen aangeven of de Verenigde Naties een rol hebben gespeeld bij de dekolonisatie van deze gebieden, en zo ja, op welke manier;
  • De leerlingen kunnen verklaren waarom uit deze gebieden mensen naar Nederland zijn verhuisd na hun dekolonisatie.

 


 
De leerlingen hebben de opdracht in de les goed gemaakt als het eindproduct;

  • een helder en correct beeld geeft van de geschiedenis van een land, als Nederlandse kolonie en als zelfstandig land;
  • helder maakt waarom migranten uit dat land naar Nederland zijn gekomen en hoe ze in Nederland zijn ontvangen, en:
  • overzichtelijk is opgebouwd en in correct Nederlands is geschreven of gesproken.

 

verwante lessen

Login Form