Leg het werk neer - voor de docent: info


Deze les draait om de staking als actiemiddel. In Nederland en sommige andere landen hebben werknemers recht om te staken. Maar wanneer zijn de gevolgen van een staking in verhouding tot het doel of de doelen die men door te staken wil behalen, en wanneer niet? In deze les buigen de leerlingen zich over enkele kwesties waarbij deze vraag aan de orde komt, zowel in ontwikkelingslanden als in welvarende landen.

Plan van aanpak:
Voor deze les trekt u 75 minuten uit.

Deze opdracht bestaat uit twee delen. Eerst laat u de leerlingen individueel de volgende bronnen lezen: ‘Laatste redmiddel’, ‘Staken is een recht’ en ‘Wat doen de VN?’. Ruim er ¾ uur voor in.

Voor het tweede gedeelte van de opdracht geeft u de leerlingen ½ uur de tijd. Eerst deelt u de klas in groepen in. Daarna geeft u iedere groep een voorbeeld van een conflict tussen werknemers en hun werkgever, dat al of niet geleid heeft tot een staking. Vraag daarbij ook of leerlingen een voorbeeld van een dergelijk conflict kennen dat niet in de les is opgenomen. Als dat het geval is, laat u een groep leerlingen dit conflict onderzoeken.

Iedere groep onderzoekt zijn voorbeeld van een conflict tussen werknemers en hun werkgever aan de hand van de volgende vragen:

  • Waar draaide het conflict om?
  • Is dit conflict pas na een staking opgelost of zonder dat er een staking plaatsvond?
  • Hoe was een (eventuele) staking te rechtvaardigen, gelet op de aanleiding of aanleidingen om te staken?
  • Was een (eventuele) staking te rechtvaardigen, gelet op de gevolgen ervan voor de werkgever en voor andere mensen?

Iedere groep verwerkt de uitkomsten van zijn onderzoek in een geschreven verslag van hooguit ¼ A4-tje of een podcast van ten hoogste drie minuten. Als iedereen klaar is, leest of beluistert u de onderzoeksverslagen.

Deze les past bij:

Kerndoel 36: De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.

Kerndoel 37: De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:
– tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 voor Chr.);
– tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr.–500 na Chr.);
– tijd van monniken en ridders (500–1000);
– tijd van steden en staten (1000–1500);
– tijd van ontdekkers en hervormers (1500–1600);
– tijd van regenten en vorsten (1600–1700);
– tijd van pruiken en revoluties (1700–1800);
– tijd van burgers en stoommachines (1800–1900);
– tijd van wereldoorlogen (1900–1950), en
– tijd van televisie en computer (1950–heden).

De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen. De vensters van de Canon van Nederland dienen als uitgangspunt ter illustratie van de tijdvakken.

Kerndoel 47: De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.

 

verwante lessen

Login Form