Nederland werd na de Tweede Wereldoorlog geleidelijk een welvarend land. Mensen met een baan gingen steeds meer verdienen en betaalden steeds meer belasting. Daardoor kon de overheid meer uitgeven. Dat extra geld gebruikte de regering voor een deel om een stelsel van sociale zekerheid in te voeren. Een onderdeel hiervan is de AOW.
Toen de AOW werd ingevoerd, ging iedereen op zijn 65ste verjaardag met pensioen. Na invoering van de AOW in 1957 kreeg men recht op een AOW-uitkering. Ook mensen die niet hadden gewerkt, kregen op hun 65ste verjaardag recht op AOW.
Het was de bedoeling dat alleen mensen die nog geen recht hebben op een AOW-uitkering premie betalen voor de AOW. Dat is nu nog steeds zo. Dit betekent eigenlijk dat je niet betaalt voor jezelf, maar voor de personen die nu al met pensioen zijn. Dit betekent ook dat als jij met pensioen gaat, de mensen met een baan voor jou AOW-premie betalen.
Dit is een voorbeeld van het solidariteitsbeginsel.