Volgens de Verenigde Naties vormen landmijnen een wereldwijd probleem. Niet alleen zitten er wereldwijd vele tientallen miljoenen landmijnen (en niet-ontplofte bommen, granaten e.d.) in de grond. Ook zijn in verschillende landen gebieden gevaarlijk door landmijnen. Vooral in die gebieden lopen mensen, vooral kinderen kans om een of meer ledematen kwijt te raken, blind te worden of ander blijvend letsel op te lopen door een ontploffende landmijn.
Volgens de Internationale Campagne voor Uitbanning van Landmijnen ICBL zijn er in vijg jaar tijd in 58 landen ongelukken gebeurd met landmijnen.
De meeste landmijnen zijn te vinden in voormalige oorlogsgebieden in Azië, Afrika en bijvoorbeeld ook in Colombia en Midden-Amerika. Maar er zijn ook plekken in Europa waar nog mijnen liggen, in het oosten van Oekraïne bijvoorbeeld.
Daarom proberen de Verenigde Naties landmijnen de wereld uit helpen.
Dat doen zij door geld uit te geven aan mijnenruimers en speurdieren, het helpen van de slachtoffers, het geven van voorlichting over het gevaar van landmijnen en het vernietigen van voorraden landmijnen. Bij dit alles spelen Blauwhelpen een belangrijke rol. Dat zijn soldaten uit lidstaten van de VN die de vrede helpen bewaren in landen waar een oorlog net is afgelopen.
Verder streeft de VN naar een verbod op het gebruik van landmijnen. Al deze activiteiten worden gecoördineerd door de UN Mine Action Service UNMAS.
Ten slotte hebben de Verenigde Naties 4 april uitgeroepen tot Internationale Landmijnen dag (eigenlijk: Internationale Dag Voor Aandacht Voor Mijnen En Hulp Bij Mijnenontmanteling). Op die dag worden alle mijnenruimers geëerd en slachtoffers van landmijnen herdacht. Vele slachtoffers missen een of meer ledematen of zijn op andere wijzen blijvend verminkt geraakt.