Walvisvaart gaat terug tot de prehistorie, dus tot ver voor het begin van onze jaartelling. Het was voor kustbewoners van toen een manier om aan voedsel te komen. In de Middeleeuwen kwam daar de commerciële walvisvaart bij.
In deze les leren de leerlingen dat ook Nederland een tijdlang een rol heeft gespeeld in de commerciële walvisvaart. Het was in die tijd zelfs een belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie, en vooral die van de Zaanstreek.
Plan van aanpak
Lees, voordat u met de les begint, de tekst door van het venster over de Nederlandse walvisvaart in het Canon van Nederland. Klik hiervoor op http://www.lcm.rug.nl/lcm/teksten/teksten_nl/smb_nl.htm
Lees ook Opdracht. Leg pennen of stiften en de vellen papier klaar op een centrale plek in het klaslokaal.
Eerst laat u de leerlingen de film zien in Bron: Stinkende Goudmijn en Kaartbron: Arctische Oceaan. Trek daar enkele minuten voor uit.
Daarna laat u de leerlingen in vijf groepen ieder een deel van een stripverhaal tekenen over de Nederlandse walvisvaart. Voor deze activiteit ruim u 45 minuten in.
U verdeelt de klas in vijf groepen. Geef elke groep een van de vijf bronnen uit de les. Elk lid van de groep maakt één tekening aan de hand van de bron, die de groep heeft gekregen. De groep overlegt van te voren wat er op elke tekening moet komen te staan
Na die 45 minuten haalt u de tekeningen op en laat u ze aan de klas zien. Bundel ten slotte de tekeningen per bron in het stripverhaal.
Uitwerking
In 1612 begon voor de Republiek der Zeven Provinciën de commerciële walvisvaart, al waren er al eerder enkele Nederlandse walvisvaarders actief rond Spitsbergen.
Aanvankelijk brachten Nederlandse walvisvaarders gevangen walvissen aan land op een van de eilanden van Spitsbergen.
Daar haalden ze dan het spek, de baleinen en de botten uit de dieren.
Dat konden ze doen, omdat ze vanaf baaien bij Spitsbergen niet ver hoefden uit te varen. De walvissen waren toen dichtbij de eilanden te vinden.
Later trokken de walvissen steeds verder in noordelijke richting van Spitsbergen omdat het klimaat in dit zeegebied veranderde. Nederlandse walvisvaarders moesten dus steeds verder naar het noorden varen om walvissen te kunnen vangen. Uiteindelijk moesten ze zelfs naar de rand van het zee-ijs dat de Arctische Oceaan grotendeels bedekte.
Daardoor was het niet langer mogelijk om walvissen die gevangen waren aan land te brengen. Die moesten aan boord worden verwerkt. Ook moesten schepen extra stevig zijn, om te voorkomen dat ze lek sloegen tegen de ijsschotsen.
Op een eiland van deze eilandengroep richtten Nederlandse walvisvaarders de nederzetting Smeerenburg in. Smeerenburg werd in 1660 verlaten. Op die plek zijn allerlei gebruiksvoorwerpen en andere restanten van de nederzetting gevonden. Die voorwerpen werden naar Nederland gebracht en tentoongesteld.
De walvisvaarders hadden Zaanstad als thuishaven. Een groot deel van de beroepsbevolking van Zaanstad was walvisvaarder. In de Zaanstreek ontstond een omvangrijke industrie met werkplaatsen waar uit walvisspek traan werd gekookt, van walvisbotten lijm werd gemaakt en van baleinen allerlei gebruiksartikelen werden gemaakt.
De walvisvaart en -industrie kende een grote bloei tot 1794. In 1795 werd Nederland bezet door Frankrijk. Deze gebeurtenis vormde een sterke belemmering voor de Nederlandse zeevaart en voor de walvisvaart in het bijzonder. Na 1800 kwam er in Nederland vrijwel een einde aan de walvisvaart en de verwerking van walvissen.
Kerndoelen
47 De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. In ieder geval wordt daarbij aandacht besteed aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden, de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.
51 De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.
52 De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer.