Vanaf de prehistorie hebben mensen op walvissen gejaagd. Eerst deden de walvisvaarders dat om aan voedsel te komen en aan andere spullen die ze zelf konden gebruiken. Vanaf de Middeleeuwen deden ze dat ook om er geld mee te verdienen. Aan die commerciële walvisvaart hebben ook Nederlanders meegedaan. Voornamelijk tussen 1612 en eind 18e eeuw.
Er zijn op een eiland bij Spitsbergen daarvan nog sporen van te vinden. De Zaanstreek heeft lange tijd in het teken gestaan van de walvisvaart.
Een schilderij van de Nederlandse schilder Abraham Storck over de Walvisvangst
Jullie zoeken uit:
- Welke sporen er bij Spitsbergen gevonden zijn en uit welke tijd die sporen zijn;
- Hoe men bij de Nederlandse walvisvaart te werk is gegaan;
- Wat er in de Zaanstreek en elders in Nederland van te merken is geweest, en
- Waarom er min of meer een einde kwam aan de Nederlandse walvisvaart eind 18e eeuw.
Voor deze opdracht krijg je 1 lesuur de tijd.
Kijk naar de film in Bron: Stinkende Goudmijn en naar Kaartbron: Spitsbergen. Dit duurt enkele minuten.
Daarna maken jullie aan de hand van de rest van de bronnen een stripverhaal over de Nederlandse walvisvaart. Dat doen jullie in vijf groepen. Elke groep krijgt één bron toegewezen. Elk lid van de groep maakt één tekening voor het stripverhaal. Jullie overleggen van tevoren wat er op elke tekening komt te staan.
De tekeningen moeten laten zien waar de bron over gaat. Je krijgt er 45 minuten de tijd voor.
Als afsluiting van de les laat je juf of meester alle tekeningen aan de klas zien. Daarna maakt hij of zij een boekje van de tekeningen.
Kijk naar de SchoolTV-video ‘Walvisvaart in de Gouden Eeuw - Een stinkende goudmijn':
Op deze landkaart zie je waar Spitsbergen ligt
Tussen 1612 en 1800 hebben Nederlandse schippers meegedaan aan walvisvaart. Dat ging niet altijd op dezelfde manier.
Aanvankelijk vond walvisvaart plaats rond Spitsbergen. Walvissen werden bejaagd in baaien van Spitsbergen of net buiten die baaien. Gevangen dieren werden op stranden van de eilandengroep verwerkt.
Daarna trokken de walvissen verder naar het noorden, omdat het klimaat veranderde. De walvisvaarders moesten dus steeds verder voorbij Spitsbergen gaan jagen op de walvissen. Daardoor zagen ze zich steeds meer gedwongen om gevangen walvissen aan boord van hun schepen te verwerken.
Vanaf omstreeks 1670 zochten walvisvaarders de rand op van het zee-ijs dat een groot deel van de Arctische Oceaan bedekt. Er waren daar veel walvissen, omdat ze daar veel plankton konden vinden als voedsel. Om er voor te zorgen dat de walvisvaarders daar veilig hun werk konden doen, moesten hun schepen een extra stevige romp en onderkant hebben. Anders zouden ze gauw lek slaan tegen ijsschotsen.
Vanaf het begin van de Nederlandse walvisvaart deden mensen uit de Zaanstreek hieraan mee. Ze gingen aan boord van schepen die op walvissen jaagden, of hielpen in hun woonplaats bij het verwerken van walvissen. Rond 1750 was Zaandam het centrum van de walvisvaart die plaatsvond op de vangstgronden bij Spitsbergen en in Straat Davis, een zee-engte ten westen van Groenland. Talloze scheepseigenaren en kooplieden in de walvisvaartindustrie woonden in de stad. Tussen 1661 en 1794 gingen vanuit Zaandam jaarlijks gemiddeld dertig schepen op walvisvaart, elk met veertig bemanningsleden aan boord. Die gingen naar de plekken in de Arctische Oceaan waar walvissen te vinden waren. Dat betekende wel dat er weinig mannen overbleven in Zaandam, omdat die stad nog geen 10.000 inwoners had.
De schepen keerden terug met spek, botten en stroken balein van walvissen. Uit het spek werd op meerdere plaatsen in de Zaanstreek walvistraan gekookt in traankokerijen. Daar stonden er veel van bij elkaar. Zo stonden in 1731 niet minder dan zeven kokerijen in Oost-Zaandam, één in West-Zaandam, zes in Oostzaan, één in Westzaan en één in Jisp.
Wie een of meer traankokerijen wilde laten draaien, moest er wel rekening mee houden dat deze fabrieken veel stank veroorzaken. Hoewel sommige traankokerijen wel 25 kilometer van Zaandam verwijderd waren, kon je ze overal in de stad goed ruiken.
Aan het eind van de 18e eeuw ging het steeds slechter met de walvisindustrie in Nederland. Dat kwam, vanaf 1795, onder andere door de bezetting van Nederland door Frankrijk. Daar had de Zaanstreek zwaar onder te lijden. In de 19e eeuw stelde de walvisvaart vanuit de Zaanstreek nauwelijks meer iets voor.
Voor de walvistraan uit de Zaanstreek was er een grote afzetmarkt. Het werd in grote delen van Nederland verkocht en ook buiten Nederland. Het werd gebruikt als lampolie en smeermiddel. Ook werden er kaarsen en zeep van gemaakt.
Van een wasachtige stof uit de kop van een potvis werden onder andere kaarsen en olie gemaakt
Ook de stroken balein van walvissen die via Zaandam werden aangevoerd, verkochten goed. Tot in de 19e eeuw werden veel stroken balein verwerkt in dameskleding (korsetten) en gebruiksvoorwerpen als hoedendozen, tabaksdozen, paraplu's en parasols, waaiers en brilmonturen.
Ten slotte brachten walvisvaarders tot ver in de 18e eeuw grote hoeveelheden walvisbotten via Zaandam Nederland binnen. Die gingen naar een speciaal daarvoor uitgeruste kokerij in Oostzaan om er lijm van te maken.
Lees deze bron over wat oudheidkundigen hebben geleerd van de plek waar Smeerenburg heeft gelegen.
Harpoenen en flensmessen, ijzer uit de collectie Smeerenburg - producten van een smid die werkzaam was op een arctisch walvisstation
In de 17e eeuw werd de walvisvaart rond Spitsbergen belangrijk voor de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën (ca. 1580-1795). Voor het zover was, richtten Nederlandse walvisvaarders op de eilanden van Spitsbergen plekken in om er gevangen walvissen te verwerken. Dat gebeurde tijdens de laatste decennia van de 16e eeuw. Bij die plekken bouwden ze ook woningen en opslagplaatsen. Een van die plekken heette Smeerenburg op het eiland Amsterdam.
Geschiedkundigen hebben in de jaren ‘70 en ’80 van de 20e eeuw resten van deze nederzetting in kaart gebracht. Deze nederzetting is tussen 1614 en 1660 gebruikt als walvisstation. Dat was een plek waar gevangen en gedode walvissen per schip naartoe werden gebracht en verwerkt. Het bestond toen uit woningen, pakhuizen en hoefijzervormige traanovens voor de verwerking van walvisspek. Ook waren er enkele smederijen. Hiervan zijn restanten gevonden, zoals ruwe materialen, halffabricaten en ook voltooide producten en herstelde gereedschappen. Zo hebben de geschiedkundigen een duidelijk beeld gekregen waar de smeden in de 17e eeuw toe in staat waren en hoe ze daarbij te werk gingen.
Ook nadat Smeerenburg niet meer werd gebruikt als walvisstation, ging de Nederlandse walvisvaart naar Spitsbergen door. In 2010 verscheen hierover het boek ‘Walvisvaart naar Spitsbergen’. Dat het niet om een vakantiereis gaat, laat de ondertitel van dit boek zien. Die luidt ‘Een hachelijke onderneming in de Noordelijke IJszee, 1774-1778’.
Hier is een samenvatting van dit boek:
"In een konvooi met zo’n 200 andere schepen voer Fedde Jansz Visser 4 jaar achtereen naar het noorden. Tijdens deze gevaarlijke tochten hield hij steeds een aantekenboek bij. Hierin schreef hij boeiende verhalen over het ijs,
de weersomstandigheden, walvissen, schepen en mensen.
Van de vier aantekenboeken die hij maakte, zijn er drie bewaard gebleven.
Die kwamen terecht in het museum In ’t Houten Huis in De Rijp.
Ze zijn ook opgenomen in het boek ‘Op walvisjacht naar Spitsbergen’.
Toen hij in 1774 aan zijn eerste walvisvaart begon, was Visser 20 jaar. Hij was nog maar net stuurman. Daarvoor had hij al uit een atlas veel geleerd over zijn reisbestemming Spitsbergen, met name over de baaien in deze eilandengroep. Dat legde hij allemaal vast in zijn aantekenboeken.
Hij ging voor zijn eerste reis aan boord van de Weltevreede.
Dat schip stond onder bevel van Cornelis de Leeuw uit Den Helder.
De walvissen die Visser hielp vangen, verdwenen in het pakijs, zodra een walvisvaarder in hun buurt kwam. De schepen zeilden daarom steeds verder het ijs in. Dat was gevaarlijk. Tijdens zijn reizen werd soms een schip met walvisvaarders door het ijs gekraakt. In 1777 vergingen op deze manier zelfs veertien schepen. Daar kwamen toen honderden opvarenden bij om het leven.
Wie de aantekenboeken leest, krijgt een helder beeld van hoe het in die tijd toeging tijdens de walvisvaart. Ook maken de aantekenboeken duidelijk hoe Spitsbergen met zijn belangrijkste baaien eruit ziet."
Walvisvaart gaat terug tot de prehistorie, dus tot ver voor het begin van onze jaartelling. Het was voor kustbewoners van toen een manier om aan voedsel te komen. In de Middeleeuwen kwam daar de commerciële walvisvaart bij.
In deze les leren de leerlingen dat ook Nederland een tijdlang een rol heeft gespeeld in de commerciële walvisvaart. Het was in die tijd zelfs een belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie, en vooral die van de Zaanstreek.
Plan van aanpak
Lees, voordat u met de les begint, de tekst door van het venster over de Nederlandse walvisvaart in het Canon van Nederland. Klik hiervoor op http://www.lcm.rug.nl/lcm/teksten/teksten_nl/smb_nl.htm
Lees ook Opdracht. Leg pennen of stiften en de vellen papier klaar op een centrale plek in het klaslokaal.
Eerst laat u de leerlingen de film zien in Bron: Stinkende Goudmijn en Kaartbron: Arctische Oceaan. Trek daar enkele minuten voor uit.
Daarna laat u de leerlingen in vijf groepen ieder een deel van een stripverhaal tekenen over de Nederlandse walvisvaart. Voor deze activiteit ruim u 45 minuten in.
U verdeelt de klas in vijf groepen. Geef elke groep een van de vijf bronnen uit de les. Elk lid van de groep maakt één tekening aan de hand van de bron, die de groep heeft gekregen. De groep overlegt van te voren wat er op elke tekening moet komen te staan
Na die 45 minuten haalt u de tekeningen op en laat u ze aan de klas zien. Bundel ten slotte de tekeningen per bron in het stripverhaal.
Uitwerking
In 1612 begon voor de Republiek der Zeven Provinciën de commerciële walvisvaart, al waren er al eerder enkele Nederlandse walvisvaarders actief rond Spitsbergen.
Aanvankelijk brachten Nederlandse walvisvaarders gevangen walvissen aan land op een van de eilanden van Spitsbergen.
Daar haalden ze dan het spek, de baleinen en de botten uit de dieren.
Dat konden ze doen, omdat ze vanaf baaien bij Spitsbergen niet ver hoefden uit te varen. De walvissen waren toen dichtbij de eilanden te vinden.
Later trokken de walvissen steeds verder in noordelijke richting van Spitsbergen omdat het klimaat in dit zeegebied veranderde. Nederlandse walvisvaarders moesten dus steeds verder naar het noorden varen om walvissen te kunnen vangen. Uiteindelijk moesten ze zelfs naar de rand van het zee-ijs dat de Arctische Oceaan grotendeels bedekte.
Daardoor was het niet langer mogelijk om walvissen die gevangen waren aan land te brengen. Die moesten aan boord worden verwerkt. Ook moesten schepen extra stevig zijn, om te voorkomen dat ze lek sloegen tegen de ijsschotsen.
Op een eiland van deze eilandengroep richtten Nederlandse walvisvaarders de nederzetting Smeerenburg in. Smeerenburg werd in 1660 verlaten. Op die plek zijn allerlei gebruiksvoorwerpen en andere restanten van de nederzetting gevonden. Die voorwerpen werden naar Nederland gebracht en tentoongesteld.
De walvisvaarders hadden Zaanstad als thuishaven. Een groot deel van de beroepsbevolking van Zaanstad was walvisvaarder. In de Zaanstreek ontstond een omvangrijke industrie met werkplaatsen waar uit walvisspek traan werd gekookt, van walvisbotten lijm werd gemaakt en van baleinen allerlei gebruiksartikelen werden gemaakt.
De walvisvaart en -industrie kende een grote bloei tot 1794. In 1795 werd Nederland bezet door Frankrijk. Deze gebeurtenis vormde een sterke belemmering voor de Nederlandse zeevaart en voor de walvisvaart in het bijzonder. Na 1800 kwam er in Nederland vrijwel een einde aan de walvisvaart en de verwerking van walvissen.
Kerndoelen
47 De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. In ieder geval wordt daarbij aandacht besteed aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden, de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.
51 De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.
52 De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer.
- De leerlingen hebben gezien in welke periode de commerciële Nederlandse walvisvaart opkwam, grote bloei doormaakte en ten onder ging.
- De leerlingen kunnen uitleggen hoe in de loop van die periode de aanpak bij de Nederlandse walvisvaart veranderde en wat daarvan de oorzaak was.
- De leerlingen kunnen twee gebeurtenissen noemen die de teloorgang van de Nederlandse walvisvaart veroorzaakten.
- De leerlingen hebben gezien welk deel van Nederland in het bijzonder profijt had van de bloei van de commerciële walvisvaart en ze kunnen daarbij enkele producten gemaakt uit walvissen noemen.
- De leerlingen hebben gezien waar in het voormalig jachtgebied van de Nederlandse walvisvaarders sporen van walvisvaarders te vinden zijn, en ze kunnen die sporen beschrijven.
Leerlingen hebben de opdracht in de les goed gemaakt als hun eindproduct een helder en op de juiste feiten gebaseerd verhaal vertelt over de Nederlandse walvisvaart.