Even voorbij de grens komen Grisnigt en Van Delft in Sennecy-le-Grand aan. Als ze op het station van deze plaats kaartjes kopen voor een treinreis naar Marseille, houden Franse agenten hen aan. Ze worden verhoord en een nacht lang vastgehouden in een gevangenis of politiebureau. De volgende dag mogen ze weg. Ze nemen de trein naar Lyon.
In Lyon staat een Nederlands consulaat. Daar melden ze zich aan en krijgen ze een verwijsbrief. Op dat papier staat dat ze in Toulouse een plek kunnen krijgen in een opvang voor vluchtelingen uit bezet Frankrijk en andere landen die door Duitsland bezet zijn. Ze bezoeken in Lyon de plek waar de rivier de Saône samenvloeit met de rivier de Rhône. Ze brengen de nacht door in een hotelletje. De volgende dag reizen ze met de trein naar Toulouse. Daar krijgen ze onderdak in een kasteel dat dient als opvang voor vluchtelingen.
Het kasteel staat in la Voget, even buiten Toulouse. Ook krijgen ze een paspoort van het Zweedse consulaat (rechts) in het vrije deel van Frankrijk (Grisnigt had alleen een stamkaart). In het paspoort staat ook een visum (= toestemming om een land binnen te gaan). Met dat visum mogen ze samen met andere Engelandvaarders naar Barcelona in Spanje reizen. Ze moeten in Toulouse wachten tot de reis voor hen is geregeld en kan beginnen. Grisnigt ziet in dat hij niet meer naar Marseille en Nederlands-Indië kan gaan. Nu wil hij naar Curaçao en vandaar uit naar Groot-Brittannië.
Op een nacht verlaat Van Delft de vluchtelingenopvang en gaat hij terug naar Nederland. Hij heeft niet meer de moed om de Engelandvaart voort te zetten. Toch komt Grisnigt er niet alleen voor te staan. Hij wordt dikke vrienden met een andere Engelandvaarder, Piet Hoekman (rechts) uit Urk. Ze zijn bereid om voor elkaar door het vuur te gaan.
De reis naar Barcelona laat maandenlang op zich wachten. Daarom krijgen Grisnigt, Hoekman en enkele andere Engelandvaarders werk te doen. Eerst helpen ze wegen repareren in een werkkamp in Clairfont. Daarna reist Grisnigt met Hoekman en vijf andere Engelandvaarders naar een houthakkerskamp in Par-a-bas. Dat is een dorp in de Pyreneeën twintig kilometer van de Spaanse grens. Daar brengen ze de winter en het vroege voorjaar van 1942 door. De mannen in het kamp peinzen er over om op eigen houtje vanuit het kamp de Spaanse grens over te steken. Ze zien er vanaf omdat het erg moeilijk zou zijn, vooral in de winter als er sneeuw ligt. Ze besluiten te wachten tot de reis naar Barcelona kan beginnen.