Voor Nederland betekende het oorlogsjaar 1944-1945 een afschuwelijke beproeving: de Hongerwinter. Op 17 september 1944 ging het personeel van de Nederlandse Spoorwegen in staking. Als wraak voor de algemene spoorwegstaking blokkeerden de Duitsers alle voedseltransporten naar West-Nederland. Terwijl Zuid-Nederland al van de Duitse bezetters was bevrijd, stierven door deze blokkade meer dan 20.000 Nederlanders de hongerdood. We volgen het verhaal van Jacoba den Uijl die samen met haar moeder in Amsterdam tussen 1944 en 1945 op zoek ging naar voedsel…
Jullie onderzoeken aan de hand van het dagboek van Jacoba den Uijl de hongertocht die zij met haar dochter in de Hongerwinter op de fiets hebben gemaakt. Ze beginnen vanaf huis in de wijk Betondorp in Amsterdam. Welke plaatsen hebben ze op hun route onderweg aangedaan en waar zijn ze uiteindelijk terechtgekomen voordat ze aardappelen konden kopen? En hoeveel kilometers hebben ze daarvoor moeten fietsen?
Voor deze opdracht krijg je 1 lesuur de tijd. Deze opdracht doe je met z'n tweeën.
Voor de opdracht heb je een atlas nodig en een lege kaart van Nederland (die krijg je van je juf of meester). Je hebt ook internet nodig (ga naar www.google.com).
Eerst lees je de bronnen. Aan de hand van die bronnen zet je de route op de lege landkaart uit die Jacoba den Uijl en haar moeder hebben gevolgd. Dat doe je door op de landkaart een stip op elke plaats te zetten die ze hebben aangedaan met daar onder de namen van de dorpen en steden die ze hebben bezocht. In je atlas kun je vinden waar die dorpen/steden liggen.
Vul op de tabel hieronder de namen in van de dorpen en steden in. Daar vul je ook de afstand tussen twee dorpen/steden in.
Jacoba en haar moeder starten vanuit Betondorp in Amsterdam. Ze fietsen naar Naarden. Jullie gaat naar Google en vullen in: 'Afstand Betondorp Naarden op de fiets'. Na het klikken zie je staan: 17,7 kilometer.
De volgende is 'Afstand Naarden (het volgende dorp/stad) op de fiets' enz. Op het einde tel je de kilometers die ze gefietst hebben op.
Van (plaats) naar (plaats) |
Aantal kilometers gefietst |
Van Betondorp naar Naarden |
17,7 kilometer |
Van Naarden naar ………………… |
kilometer |
Van …………….. naar ……………… |
kilometer |
Van …………….. naar ……………… |
kilometer |
Van …………….. naar ……………… |
kilometer |
Van …………….. naar ……………… |
kilometer |
Van …………….. naar ……………… |
kilometer |
Van …………….. naar ……………… |
kilometer |
TOTAAL |
kilometer |
Tot slot beantwoorden jullie onderstaandevragen:
- Waarom besloot Jacoba den Uijl om in het oosten van Nederland aardappelen te gaan kopen? Waardoor kon ze niet in de buurt terecht?
- Jacoba en haar dochter maakten hun tocht per fiets. Hoe maakten de meeste mensen hun hongertocht?
- De Oude IJsselbrug bij Zwolle heeft in 2005 de bijnaam 'Brug tussen angst en hoop' gekregen. De meeste mensen die op hongertocht waren, kwamen over deze brug. Waarom was die brug zo'n knelpunt? (Kijk eventueel op een kaart van de IJssel in je atlas).
- Niet alleen de heentocht was anders voor Jacoba dan voor de meeste mensen die op hongertocht waren, ook de terugweg liep anders dan voor de meesten. In welk opzicht was dat zo?
- Hoeveel kilometer hebben Jacoba en haar dochter gefietst? Het antwoord staat in jullie tabel.
Uit het dagboek van Jacoba den Uijl:
"Toen in 1940 de Duitsers ons land binnen vielen en wij na vijf dagen hevig verzet, zinloos tegenover zoveel geweld, de strijd opgaven, hadden wij niet gedacht dat die moordlustige overheersing vijf jaar zou duren. (…) De eerste jaren ging het nog wel. Ik bedoel, we hadden niet echt gebrek. Alles was op de bon, zodat een eerlijke verdeling plaatsvond. Wij hadden zoals veel mensen in die tijd een kast vol weckgroenten, de trots van mijn moeder.
Betondorp en Jacoba den Uijl
Toen het wat moeilijker werd om op de bonnen aardappelen en groenten te kopen, (omdat de rijen bij de winkels langer werden) en het vaak gebeurde dat, als je aan de beurt was de groenteman uitverkocht was, vonden we een andere oplossing. Je kon je bonnen bij de centrale keuken inleveren en tegen betaling kon je dan een maaltijd afhalen. Veel mensen deden dat.
De mensen die op het platteland woonden zorgden wel dat ze aan hun trekken kwamen, maar de stadsbevolking had het meest te lijden. Het was ook makkelijker voor díe stedelingen die familie of bekenden op het platteland hadden. Die kregen nog wel eens een pakket toegestuurd. Wij hadden alleen familie in Amsterdam, Rotterdam en Schiedam en helemaal geen bekenden op het platteland.
De echte ellende begon toen de spoorwegen gingen staken (= september 1944) en het zuiden van Nederland, dus beneden de grote rivieren, bevrijd was. Het voedsel dat voorheen per trein werd aangevoerd kon ons niet meer bereiken."
Affiches van de Duitsers tegen de staking
We hadden in de hongerwinter, najaar 1944 en voorjaar 1945, alleen maar water. Er was geen gas, geen elektriciteit, geen kolen of andere brandstof.
Op een dag kwam ik thuis: het was eind januari. Mijn moeder zei: “Het eind is in zicht”. “Welk eind?”, vroeg ik. Ik dacht dat ze iets gehoord had over het eind van de oorlog, maar dat bleek niet zo te zijn. Ze zei: “Ik bedoel, dat we geen eten meer hebben over een week of twee. Als we heel minimaal eten, dan redden we het nog twee weken.
In de winkels was niets te koop en de boeren in de omgeving hadden ook niets meer aan te bieden. Het was een hopeloze situatie. Wij konden dus niet langer wachten. We moesten, weer of geen weer, de volgende dag vertrekken. Hoewel onze conditie nu niet bepaald goed te noemen was hadden we een behoorlijke dosis optimisme..."
"Tot Naarden konden we aardig vlug doorrijden. In Naarden zagen we van alle kanten mensen komen die zich bij onze stoet voegden. Zij hadden hetzelfde doel als wij. Het leek wel een optocht of demonstratie. Je kon daar niet fietsen. Dat was niet erg, want een eindje lopen was ook wel prettig. Als je een fiets had behoorde je tot de elite. De meeste mensen liepen achter een handkar of een kinderwagen. Ook zag je zelfgemaakte wagentjes. Het hele gezin werd meegevoerd: kleine kinderen op de kar soms een vrouw of een oude moeder, en daarachter liep pa dan helemaal schuin te duwen tegen de kar onderwijl commando’s te roepen naar de kinderen die meeliepen.
Tegen een uur of vier kwamen we in het vissersplaatsje Bunschoten. Bij een boerderij stond op een bord met grote letters: “TYPHUS”. “Dat doen ze opdat de Duitsers daar niet naar binnen gaan”, vond mijn moeder. Zij ging het erf op en klopte op de deur. Ze vroeg of de mensen een hapje eten over hadden. Ik schaamde me nogal. (…) Mijn moeder keek naar mij om, en ze was zo blij en hoopvol. Het scheen te lukken. Schoorvoetend kwam ik tussen de twee fietsen het erf op geschuifeld. De boer kwam naar buiten met een bord hutspot met een vork erin. Toen hij mij zag ging hij nog een vork halen en samen aten we van het ene bord de hutspot op. Heerlijk was dat! Helemaal voldaan bedankten we de boer en gingen toen de gemeente Bunschoten in om een slaapplaats te zoeken, want het werd al aardig donker.
Toen we dat huis in Bunschoten binnen kwamen verwachten we wel niet de enige te zijn, maar zoveel mensen als in dát huis de nacht doorbrachten…dat hadden we niet verwacht. Beneden lagen in de kamers, in de keuken en in de hal mensen op de grond te slapen. De trap naar de eerste verdieping lag ook vol met mensen. Met grote moeite kwamen we tussen de mensen door naar boven. Op de eerste verdieping hetzelfde beeld. Overal slapende mensen. Geen plekje onbezet. En zo was het ook op de tweede verdieping. Daarboven was een zolder en daar vonden we zowaar ieder een plekje. We konden niet liggen, maar met onze rug geleund tegen een lattenzolder hebben we toch een beetje kunnen uitrusten. We hebben zowaar nog geslapen ook."
"De volgende ochtend stroomde het huis leeg. Allemaal richting het oosten, naar Zwolle en omgeving, maar dat was niet in één dag te halen.(…)
Tot Nunspeet ging gelukkig alles goed. Er was natuurlijk veel oponthoud door de stromen mensen met hun karretjes en kinderwagens. (…) We sliepen die nacht goed want we waren erg moe. De volgende dag gingen we weer naar het bijgebouwtje en daar kregen we brood met kaas. We verbaasden ons dat die mensen gewoon te eten hadden. In de steden was eigenlijk de honger het ergst. Op het platteland scheen nog wel iets met moeite te koop te zijn.
We fietsten richting Zwolle, de IJssel over. Dat was ons doel. We reden ongeveer bij het dorp Wezep. We passeerden de mensen die lopend waren met hun karretjes en kinderwagens.
We reden onder een viaduct door waarover net een trein passeerde. Honderd meter verder aan de rechter kant zagen we een boerderij. Plotseling was er een hels kabaal. Een ratelend boordkanon van een vliegtuig dat op de trein schoot. Ik ben nog nooit zo vlug rijdend van mijn fiets afgestapt als toen. We lieten alles los en renden naar de boerderij en met ons wel zo’n honderd mensen. We zochten dekking in de grote schuur. Na een kwartier was het karwij voor het vliegtuig geklaard en konden wij onze weg weer vervolgen. De trein hing rokend, puffend en op sommige plaatsen brandend over de spoorbaan. We liepen naar de weg waar we onze fietsen hadden laten vallen. Tussen de karretjes, kinderwagens en fietsen vond ik mijn fiets. Mijn moeders fiets was verdwenen. Het was meer geluk dan wijsheid dat ik het diefje, een jongen van een jaar of tien, in zijn kraag kon pakken. Hij wist niet hoe snel hij de benen moest nemen. Stel je eens voor dat we die fiets kwijt waren geweest. Dat zou een ramp hebben betekend. Maar je ziet, in de donkerste tijden kan je geluk hebben."
"Eindelijk kregen we de brug over de IJssel in zicht. We liepen de brug over, want je kon daar niet fietsen omdat het zo druk was. Mensen met handkarren namen veel plaats in.
Na de oorlog is er in 2005 (60 jaar na de hongertocht van moeder en dochter den Uijl en vele anderen) een plaquette op een van de pijlers van de Oude IJsselbrug tussen Hattem en Zwolle geplaatst. Jacoba en haar moeder hebben in januari 1945 over deze brug gelopen.
Zo snel mogelijk reden we door Zwolle. Eenmaal buiten de stad zagen we alle mensen die vóór ons gingen, een zijweg inslaan. Daar kwam ook een enorm lawaai vandaan. Toen we voorbij een bossage waren, zagen we een boerderij. Het lawaai werd veroorzaakt door een dorsmachine. Mijn moeder en ik liepen de mensen achterna en daar aangekomen zag ik een triest tafereel. Een grote dorsmachine met een paar boeren die de machine bedienden. Duidelijk was herkenbaar met jas, hoed en opschrijfboek een ambtenaar van de Crisis Controle Dienst (CCD). Zij controleerden de crisis wel, maar ze losten hem voor ons niet op. Waarschijnlijk alleen voor zichzelf dan. Wie het dichtst bij het vuur zit warmt zich het best.
Alles wat geoogst werd moest naar de Duitse bezetter die het weer naar de Heimat vervoerde. Rondom dit spektakel in een grote kring stonden al die hongerende mensen zich te vergapen aan dat prachtige graan dat uit de machine in zakken werd gespoten. Iedereen stond daar stil te kijken, maar wat was de bedoeling van die belangstelling? Hadden ze dat al eerder gedaan en zou er uiteindelijk een verdeling van een deel van dat graan gaan plaatsvinden? Ik wist het niet en wij besloten te blijven wachten. De mensen van de boerderij waren het zeker wel gewend. Die zagen ons gewoon niet. Ze gingen rustig door met hun werk. Er stonden zeker een paar honderd mensen rondom. De man van de CCD had duidelijk de leiding en deelde de bevelen uit.
Na een paar uur dit alles te hebben gade geslagen was het koffietijd voor de CCD-er. Hij ging de boerenhofstede in met de boer en zijn knechten. De zoon van de boer, een jongen van mijn leeftijd, bleef bij de machine. Hij keek de kring rond en ontdekte mij. Hij riep me en vroeg of ik iets bij me had om graan in te doen. Ik haalde snel de kussensloop die we hadden meegenomen. Hij deed in elke zak ongeveer een kilogram tarwe en een kilogram rogge. Ik wilde betalen, maar dat hoefde niet. “Ga maar gauw weg, want als die CCD-er het merkt zijn we nog niet jarig” zei hij. Dat was dus een buitenkansje! We stopten de beiden kussenslopen met het graan vlug in een fietstas en bewaakten het als een kostbare schat."
"We reden richting Ommen en onderweg konden we zo maar een zwart roggebrood kopen. We waren nu niet meer afhankelijk van vragen om eten. We hadden geld genoeg bij ons om eten te kopen.
We reden nu naar het noorden richting Dedemsvaart. Daar zouden aardappels te koop zijn. Onderweg vertelden mensen ons, dat je bij de boeren in het hooi kon slapen. We vonden het verstandig om dat eerst in orde te maken. “We gaan naar een grote boerderij”, zei mijn moeder. Daar hebben we de meeste kans van slagen. We hoefden niet lang te zoeken. We vonden een boerderij langs de Dedemsvaart. De boer stond op het erf. Hij zei dat ik in het hooi kon slapen boven de koeien. Er waren ook twee onderwijzeressen uit Amsterdam. ’s Avonds leerden we de andere bewoners van het huis kennen."
Slapen op de hooizolder
"De onderwijzeressen hadden een handkar en ze boden ons aan om als we aardappels kochten, de zakken op hun kar te laden en om beurten te duwen.
Mijn moeder had een andere oplossing. Als we een schipper konden vinden die naar Amsterdam voer dan konden we hem de aardappels meegeven en dan konden wij op de fiets naar huis.
De boer gaf ons een adres waar we aardappels konden kopen en hij wist ook een schipper die op Amsterdam voer. Eerst dan maar de aardappels gekocht. We kochten zoveel als in de jute zakken ging en liepen met ieder een zak tussen het frame van de fiets weer terug naar de boerderij.
Onderweg kwamen we een boerenarbeider tegen. Hij maakte een praatje met ons en zo kwamen we er achter dat hij op de Dam in Amsterdam aan de bestrating had gewerkt. Hij nodigde ons uit bij hem thuis te komen eten, “want bij die boer waar jullie zijn krijgen jullie toch niets. Die is zo gierig”, zei hij. We konden dan ook blijven slapen. Nou, dat was wel fijn vonden wij.
Hij woonde in Zuidwolde, ongeveer tien kilometer van Dedemsvaart. Het was nu zaterdag en we zouden zondagavond naar Zuidwolde komen en de volgende dag van daaruit weer naar huis rijden. Toen we met de aardappels aankwamen bij de boerderij waar we nog een nacht zouden slapen. (…)
Nadat we thuisgekomen waren, kregen we ongeveer een week later een briefkaart van de schipper dat hij in de haven lag en dat we onze aardappels konden afhalen."
Het Erfgoedproject Nationale WO2-collectie Beeld bestaat uit meer dan 200.000 foto's, ruim 8.000 affiches en een groot aantal kamptekeningen uit 31 verschillende instellingen, waaronder het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD).
De Nationale WO2-collectie Beeld is ontsloten op trefwoord, plaatsnaam, persoonsnaam en onderwerp en te vinden op www.beeldbankwo2.nl. Voor de afbeeldingen bij de lesbrief 'Hongertochten' hebben we vooral geput uit de 40 beschikbare afbeeldingen (foto's en tekeningen) over Hongertochten. Klik daarvoor op https://www.beeldbankwo2.nl en vul bij Zoektocht 'hongertochten' in.
Het persoonlijke relaas van Jacoba (of Coby) den Uijl over haar hongertocht in januari 1945 (opgetekend door haar moeder) was integraal te vinden op http://pgv123.home.xs4all.nl (maar nu niet meer online te vinden). Dit relaas vormt de basis van de lesbrief.
Tussen najaar 1944 en april 1945 ontstond er in Amsterdam en andere steden in het westen van Nederland een steeds groter tekort aan voedsel en brandstoffen. Dat kwam door een staking van het spoorwegpersoneer die het treinverkeer had stilgelegd en het blokkeren van voedseltransporten richting West-Nederland door de Duitse bezetters uit wraak voor die staking. Er brak zelfs hongersnood uit in dit gebied. Mensen trokken het platteland op om bij landbouwers voedsel te kopen, zo ook Jacoba den Uijl en haar moeder. Hun tochten heten hongertochten.
In deze les volgen de leerlingen Jacoba en haar moeder op hun hongertocht van Amsterdam naar Dedemsvaart aan de hand van fragmenten uit hun dagboek.
Plan van aanpak
Verdeel de leerlingen in tweetallen. Ze hebben drie zaken nodig:
1) Een lege kaart van Nederland. Die kunt u eventueel downloaden via https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/4/48/Provincies_lijnen_1440px.gif en printen.
2) Een atlas.
3) Toegang tot internet: https://www.google.nl
Daarna laat u de leerlingen de bronnen lezen. An de hand van die bronnen en de atlas markeren de leerlingen op hun landkaart de plaatsen die Jacoba den Uijl en haar moeder aandeden op hun tocht van Amsterdam naar Dedemsvaart.
De route is van Betondorp (Amsterdam) - Naarden - Bunschoten - Nunspeet - Wezep - Zwolle - Ommen - Dedemsvaart - Zuidwolde.
De afstanden zijn: 17,7 km - 19,6 km - 42.9 km - 22,1 km - 10 km - 28,2 km - 10,6 km - 10,3 km. Totaal 161,6 km.
Ook geven ze antwoord op de vragen in 'Dit ga je doen'.
- Waarom besloot Jacoba den Uijl om in het oosten van Nederland aardappelen te gaan kopen? Waardoor kon ze niet in de buurt terecht?
Antwoord: In de Hongerwinter was alleen het water nog beschikbaar. In de winkels was niets meer te koop en de boeren in de omgeving hadden ook niets meer aan te bieden. Toen de laatste voorraden thuis op dreigden te raken, moest ze wel op zoek naar voedsel verder weg. - Jacoba en haar dochter maakten hun tocht per fiets. Hoe maakten de meeste mensen hun hongertocht?
Antwoord: De meeste mensen liepen achter een handkar of een kinderwagen. Ook zag je zelfgemaakte wagentjes waar de kinderen of een oude oma of opa er bovenop, voortgeduwd door de vader. - De Oude IJsselbrug bij Zwolle heeft in 2005 de bijnaam 'Brug tussen angst en hoop' gekregen. De meeste mensen die op hongertocht waren, kwamen over deze brug. Waarom was die brug zo'n knelpunt? (Kijk eventueel op een kaart van de IJssel in je atlas).
Antwoord: Om aan de overkant van de IJssel te komen, moesten de meesten over de (Oude) IJsselbrug bij Zwolle. Wie een kaart van de IJssel bekijkt, zal zien dat er -behalve een spoorbrug- geen andere brug in de buurt te vinden is. - Niet alleen de heentocht was anders voor Jacoba dan voor de meeste mensen die op hongertocht waren, ook de terugweg liep anders dan voor de meesten. In welk opzicht was dat zo?
Antwoord: Op de heentocht liepen de meeste mensen te voet, zij was met de fiets. Op de terugweg kon ze fietsen zonder de last van de gekochte aardappelen bij zich te moeten hebben; de aardappelen werden voor haar per schip van Zuidwolde naar Amsterdam vervoerd. - Hoeveel kilometer hebben Jacoba en haar dochter gefietst?
Antwoord: 161,6 kilometer (voor de slimmerik onder de leerlingen: 161,6 kilometer heen en 161,6 kilometer terug is samen 323,2 kilometer).
Kerndoelen
50 De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld.
- De leerlingen kunnen uitleggen wat de Hongerwinter is en wanner die plaatsvond.
- De leerlingen kunnen twee oorzaken van de Hongerwinter benoemen.
- De leerlingen kunnen uitleggen wat hongertochten zijn en waarom duizenden stedelingen in West-Nederland tijdens de Hongerwinter hongertochten hielden.
De leerlingen hebben de opdracht in de les goed gemaakt als de antwoorden op de vragen in 'Dit ga je doen' correct en volledig zijn en de gemeten afstand van de hongertocht die in de les beschreven is rond de 160 kilometer is.